ECLI:NL:RBDHA:2018:7990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
SGR 17/4351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een onderhoudslegger in het kader van de Waterschapswet met betrekking tot functiewijziging van watergangen

Op 5 juli 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, eigenaren van percelen te [plaats], en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland. De zaak betreft de vaststelling van een onderhoudslegger als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. Eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van 6 april 2017, waarbij de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap de leggers Wateren, Polderkaden en Regionale waterkeringen heeft vastgesteld. Het bestreden besluit wijzigde de functie van een gedeelte van een watergang van secundair naar primair water, wat gevolgen heeft voor het onderhoud van deze watergang.

Eisers betogen dat de gehele watergang had moeten worden gewijzigd van secundair in primair water. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om alleen het eerste gedeelte van de watergang te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de functiewijziging noodzakelijk was voor het waterstaatkundig belang en dat de toelichting van verweerder, die stelde dat alleen het eerste gedeelte van de watergang een belangrijke afwaterende functie heeft, voldoende onderbouwd was.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eisers belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, omdat zij onderhoudsplichtig zijn voor het gedeelte van de watergang dat als secundair water is aangemerkt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/4351

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser I] en [eiser II], te [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland), verweerder
(gemachtigde: mr. J.E. den Hartog-van ’t Zelfde).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2017 (het bestreden besluit) heeft de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Delfland (de verenigde vergadering) de leggers Wateren, Polderkaden en Regionale waterkeringen vastgesteld.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. [eiser I] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder was voorts aanwezig [persoon I], beleidsmedewerker waterhuishouding.

Overwegingen

1.1.
Eisers zijn eigenaren van een aantal percelen te [plaats], waaronder het perceel kadastraal bekend als [plaats] [nummer], sectie [sectie], [nummer]. De percelen van eisers grenzen aan een watergang die parallel loopt aan de Dijkweg. Deze watergang bestaat uit twee gedeelten die met elkaar zijn verbonden door een duiker onder de [adres].
1.2.
Bij het bestreden besluit van 6 april 2017, bekendgemaakt in het Waterschapsblad op 15 mei 2017, heeft de verenigde vergadering de legger Wateren vastgesteld. Dit is een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet en artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.
2. Met dit besluit heeft verweerder onder meer de legger Wateren geactualiseerd. Daarbij is de functie van een aantal watergangen gewijzigd. Dit geldt ook voor de watergang die grenst aan de percelen van eisers. Met het bestreden besluit is de functie van het eerste gedeelte van de watergang, gelegen tussen de duiker en het gemaal aan de Dijkweg, gewijzigd van secundair in primair water. De functiewijziging heeft tot gevolg dat verweerder het gewoon en buitengewoon onderhoud overneemt van de aanliggende eigenaren, zo ook dat van eisers.
3.1.
Ingevolge artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang gelezen met artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit op grond van artikel 5.1 van de Waterwet, behoudens voor zover daarbij de ligging van een waterbergingsgebied of beschermingszone als bedoeld in de wet wordt vastgesteld of gewijzigd.
3.2.
Nu het bestreden besluit niet alleen een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet betreft, maar ook een legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen, kan daartegen beroep worden ingesteld. De rechtbank zal eisers dan ook ontvangen in hun beroep.
4. Eisers betogen, kort samengevat, dat verweerder de gehele watergang had moeten wijzigen van secundair in primair water.
5.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Het beroep richt zich tegen een gedeelte van de legger dat niet is gewijzigd. De rechten en (onderhouds-)plichten van eisers met betrekking tot dat gedeelte van de watergang, dat secundair water is en blijft, zijn ongewijzigd gebleven. Het bestreden besluit raakt volgens verweerder dan ook niet aan hun rechtstreekse belangen.
5.2.
Met het bestreden besluit is een legger vastgesteld als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. In een dergelijke legger wordt de normatieve toestand van de tot het beheer van Delfland behorende waterstaatswerken in geografisch, morfologisch en hydrologisch opzicht vastgesteld. Daarnaast betreft het een onderhoudslegger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet, waarin onderhoudsplichtigen worden aangewezen. Dat geldt voor alle wateren van Delfland, en dus ook voor de in geding zijnde watergang. Weliswaar blijft een gedeelte van deze watergang in vergelijking met de vorige legger secundair water, maar dat laat onverlet dat deze status daaraan met het bestreden besluit op basis van een herbeoordeling opnieuw is toegekend. Dat zou anders zijn indien sprake is van een partiële wijziging van de eerder vastgestelde legger. Daarvan is in dit geval geen sprake. Nu aan een gedeelte van de in geding zijnde watergang de status van secundair water is toegekend en eisers als gevolg daarvan onderhoudsplichtig zijn voor dat gedeelte, is de rechtbank van oordeel dat zij in zoverre door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden geraakt en daarbij derhalve belanghebbenden zijn.
6.1.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om alleen aan het eerste gedeelte van de watergang een functiewijziging tot primair water toe te kennen. Bij deze toetsing is het door verweerder te behartigen waterstaatkundig belang leidend. De legger is immers een instrument bij de regulering van het waterbeheer.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de ‘Nota herindeling functies oppervlaktewater’ van november 2006 (de nota) criteria heeft vastgesteld om te beoordelen of een watergang de status van primair of secundair water dient te krijgen. Daarbij is, in overeenstemming met het Reglement van Bestuur van Delfland, tot uitgangspunt genomen dat alle watergangen die cruciaal zijn voor het functioneren van het watersysteem in onderhoud komen van Delfland. In deze nota worden primaire watergangen gedefinieerd als oppervlaktewateren die een belangrijke transport- en bergende functie hebben. Zij dienen als aan- en afvoerwegen naar boezem- of poldergemalen, er komen belangrijke inlaatconstructies op uit, zij verzorgen de afwatering van minimaal 50 hectare (ha) in landelijk gebied of minimaal 20 ha in stedelijk gebied, of zij leveren een belangrijke bijdrage aan het waterkerend vermogen van een kering. Secundaire wateren worden gedefinieerd als watergangen met een lokale transport- en ontwaterende functie of wateren die een zekere drooglegging dienen te waarborgen.
Deze definities zijn overgenomen in de bepalingen behorende bij de legger Wateren.
6.3.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de aanleiding voor de functiewijziging van het eerste gedeelte van de aan de percelen van eisers grenzende watergang gelegen is in de slechte werking van het gemaal aan de Dijkweg. Door een gebrekkige doorstroming van het water slaat het gemaal regelmatig aan en uit. Met de functiewijziging van secundair in primair water wordt het onderhoud van het eerste gedeelte van de watergang een verantwoordelijkheid van Delfland zelf, hetgeen moet leiden tot een betere doorstroming.
6.4.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bovendien nader toegelicht dat niet alleen het water uit de in geding zijnde watergang op het gemaal aan de Dijkweg wordt afgewaterd, maar dat het gemaal ook een ontwaterende functie heeft voor het achtergelegen gebied. Het betreft één van de kleinste gemalen van Delfland. Voor de goede werking van het gemaal is het volgens verweerder alleen nodig om het eerste gedeelte van de watergang, gelegen tussen de duiker en het gemaal, tot primair water te maken. De rechtbank heeft in wat door eisers is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat deze toelichting van verweerder, gelet op het waterstaatkundig belang, onjuist is. Aangenomen kan worden dat alleen het gedeelte van de watergang dicht bij het gemaal een belangrijke afwaterende functie heeft, en niet (althans in mindere mate) het gedeelte aan de andere kant van de duiker onder de [adres]. Het tegendeel is door eisers niet aannemelijk gemaakt. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot functiewijziging van alleen het hiervoor omschreven eerste gedeelte van de watergang heeft kunnen besluiten.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. B. Hammer en mr. A.C. de Winter, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.