ECLI:NL:RBDHA:2018:7956
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van DNA-profiel van veroordeelde in verband met valsheid in geschrifte
Op 5 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een veroordeelde. De zaak betreft een veroordeelde die op 22 september 2015 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift door een rechtspersoon. De rechtbank heeft het bezwaar op 22 mei 2018 in raadkamer behandeld, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.M. Shreki.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het DNA-profiel van de veroordeelde nog niet was bepaald en dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden kent een uitzonderingsbepaling die stelt dat geen DNA-onderzoek zal plaatsvinden indien het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zal zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat het feit waarvoor de veroordeelde was veroordeeld, namelijk valsheid in geschrift, onder deze uitzonderingsgrond valt.
De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot de vrees dat de veroordeelde in de toekomst opnieuw strafbare feiten zou plegen waarbij het DNA-profiel van betekenis zou kunnen zijn. Daarom verklaarde de rechtbank het bezwaar gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal te vernietigen. De uitspraak werd gedaan door mr. W.N.L. Donker, in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. J.A. Schuttevaer en M.T. Planken, en werd openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.