Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
"Clausules als 10.3 en 16.1 zijn een juridisch valnet voor de theoretische mogelijkheid dat we in een later stadium niet tot een vergelijk komen, niet als beperking van commitment". In de daarbij gevoegde (concept)versie van de Prebid Overeenkomst heeft Levvel als 'Comment' bij artikel 10.3 opgenomen:
"Er kunnen allerlei redenen zijn waarom BAM/VON en Bosch niet tot een vergelijk komen. In dat geval dragen partijen ieder nog steeds de eigen kosten.". Bij het oorspronkelijke (doorgestreepte) artikel 16.1 vermeldt zij als Comment:
"We kunnen de mogelijkheid niet uitsluiten dat partijen er onderling niet uitkomen".
plaats vindt en/of indien geen Onderaannemingsovereenkomst tot stand komt, heeft Bosch(voorzieningenrechter: BR)
maximaal aanspraak op 1 a 2 % van de Capex Aanbieding(voorzieningenrechter: de Bouwkosten)
als vergoeding van gemaakte uren en kosten en/of geleden schade uit welke hoofde dan ook tenzij deze waarvoor onder 10.2 een akkoord voor door BAM en VON volledig te dragen betaalde supplementaire prestaties in tenderfase werd gesloten."
€ 38.218.054,--, exclusief BTW (NB: in het vervolg zullen alle prijzen
exclusief BTWworden vermeld). Tijdens een overleg daarover op 29 november 2017 heeft Levvel aangegeven de prijs erg hoog te vinden en om meer inzicht in de opbouw van de kosten verzocht.
3.Het geschil
€ 37.318.461,--;
4.De beoordeling van het geschil
Prebid-overeenkomst gesloten. Dit wijst er op dat partijen in de Overeenkomst hun rechtsverhouding hebben willen vastleggen vóór de inschrijving van Levvel op het Project. Ook uit de inhoud van de Overeenkomst volgt dat. In de 'overwegingen' is expliciet opgenomen dat partijen zullen samenwerken bij de voorbereiding en het uitbrengen van de inschrijving van Levvel en dat de verdere uitgangspunten voor de samenwerking in een volgende fase van de aanbesteding nader zullen worden uitgewerkt. Voorts is in artikel 1.1 vastgelegd dat de aanbieding van BR bestaat uit de documenten in Bijlage A. Deze bijlage diende (tijdig) vóór de inschrijving te zijn ingediend bij Levvel, aangezien het de bedoeling was dat deze daarvan onderdeel zou gaan uitmaken. Volgens BR heeft zij daaraan feitelijk voldaan door middel van haar aanbiedingen van 8 en 19 december 2017.
juridisch valnetvoor het geval partijen het niet eens zouden worden over de aanbieding van BR, terwijl zij bij de daarbij behorende (aangepaste) conceptovereenkomst aangeeft dat er allerlei redenen kunnen zijn waarom partijen niet tot een vergelijk komen en dat de mogelijkheid dat partijen er onderling niet uitkomen niet kan worden uitgesloten. Daarmee gaf Levvel duidelijk aan dat - ondanks de schrapping van het oorspronkelijke artikel 16.1 - er wat haar betreft een mogelijkheid moest blijven bestaan dat partijen hun samenwerking zouden beëindigen indien zij niet tot overeenstemming zouden komen over de aanbieding van BR en dat in dat geval het bepaalde in - het wel gehandhaafde - artikel 10.3 daarvoor de grondslag zou vormen. BR heeft dat ook in redelijkheid, mede in het licht van de term juridisch valnet, moeten (kunnen) begrijpen, te meer daar van de zijde van Levvel steeds is benadrukt dat zij te allen tijde wilde kunnen beoordelen of de aanbieding van BR marktconform was. Dat BR zich daarvan ook ter dege bewust is geweest blijkt uit haar interne besprekingsverslag van 2 november 2016 waarin zij zelf de mogelijkheid dat voorafgaand aan de inschrijving geen overeenstemming wordt bereikt ook vermeldt.
onderling overleg,voor zover die al zou voortvloeien uit hetgeen is opgenomen in het e-mailbericht van BR van 4 april 2017 is voldaan, nu partijen nadat Levvel te kennen had gegeven het aanbod van BR veel te hoog te vinden nog met elkaar hebben gesproken over aanpassing van de door BR geoffreerde prijs van ruim € 37 miljoen. Dat heeft echter niet tot algehele overeenstemming geleid. Het is in ieder geval niet zo dat Levvel
simpelweg heeft bedanktzonder enig overleg en zonder daarvoor redenen te hebben genoemd.
€ 33 miljoen, of dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat partijen verder moeten onderhandelen over de totstandkoming van een onderaannemingsovereen-
komst voor een prijs van ruim € 37 miljoen, dan wel ruim € 33 miljoen, dan wel € 27 miljoen.
verder wildemet Levvel. Bij de verdere beoordeling van de onderhavige vorderingen zal veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat Levvel een dergelijk verzoek heeft gedaan, ook al laat zij die stelling van BR onbesproken; impliciet lijkt ze het door BR gestelde verzoek overigens te betwisten.
€ 27 miljoen. Deze vraag moet echter ontkennend worden beantwoord. Blijkens haar eigen stellingen was BR reeds op 19 februari 2018 ervan op de hoogte dat Levvel niet meer akkoord ging met een prijs van € 27 miljoen, maar dat zij een prijs van € 20 - € 22 miljoen verlangde. Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding was de prijs van € 27 miljoen dus al een gepasseerd station. Daar komt bij dat Levvel reeds bij brief van 3 april 2018 de deur definitief heeft dichtgedaan voor BR na de brief van 16 maart 2018 van BR, waarin zij simpelweg vroeg om “formalisering van de onderaannemingsovereenkomst”, terwijl er toen in het geheel geen overeenstemming was over essentialia van de onderaannemingsovereenkomst