ECLI:NL:RBDHA:2018:7927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
NL18.8750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Chinese homoseksuele man met autistische stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Chinese man die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, geboren in 1992, heeft zijn aanvraag gebaseerd op zijn homoseksuele gerichtheid en een gestelde autistische stoornis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de argumentatie dat de gestelde redenen niet zwaarwegend genoeg waren om als vluchteling te worden erkend onder het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn autistische aandoening en dat zijn homoseksuele gerichtheid niet voldoende risico's met zich meebrengt bij terugkeer naar China. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de vermeende onjuistheid van de afwijzing en de onvoldoende beoordeling van zijn autistische stoornis, verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet kan worden ingewilligd. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.8750
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 5 juni 2018 in de zaak tussen

[de persoon 1] , geboren op [geboortedatum] 1992, van Chinese nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

ProcesverloopBij besluit van 7 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en K.P. Woo, tolk in de taal Mandarijn (Chinees). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 3 april 2018 heeft eiser een asielaanvraag bij verweerder ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser zijn homoseksuele gerichtheid en zijn autistische stoornis ten grondslag gelegd. Eiser voert aan dat hij vanwege zijn stoornis en zijn seksuele gerichtheid niet wordt geaccepteerd door de Chinese samenleving. Op de middelbare school is hij namelijk een keer uitgescholden voor homo. Vanwege zijn autistische stoornis kan hij verder maar moeilijk contact leggen met anderen, waardoor mensen hem raar vinden. Ook is eiser bang voor zijn ouders als hij aan hen bekend zal maken dat hij homoseksueel is en een autistische stoornis heeft. Hij vreest voor zijn leven.
2. Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderkend:
a. a) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, en;
b) de seksuele gerichtheid van eiser.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, ambtshalve besloten eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, hem geen uitstel van vertrek verleend en aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Verweerder legt aan dit besluit ten grondslag dat de relevante elementen weliswaar geloofwaardig zijn, maar niet zwaarwegend genoeg om eiser te kwalificeren als vluchteling onder het Vluchtelingenverdrag [1] . Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op ernstige schade. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij zou leiden aan een autistische stoornis, stelt verweerder dat eiser dit niet heeft onderbouwd of aangetoond met medische verklaringen. Verweerder ziet daarom geen aanleiding de autistische stoornis van eiser te betrekken bij de beoordeling van de asielaanvraag. De aanvraag is, tot slot, kennelijk ongegrond verklaard omdat eiser zijn asielaanvraag enkel heeft ingediend met het oog op frustratie of voorkoming van zijn uitzetting en omdat eiser zijn asielaanvraag niet onverwijld na afloop van de geldigheidsduur van zijn studentenvisum in Nederland heeft ingediend.
4. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en heeft daartegen beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte zijn autistische stoornis niet als afzonderlijk relevant element heeft benoemd in het bestreden besluit. De relevante elementen zijn daarom onvolledig vastgesteld, aldus eiser.
7. Weliswaar brengt eiser terecht naar voren dat verweerder de autistische stoornis niet als afzonderlijk relevant element heeft opgenomen in het bestreden besluit, maar verweerder heeft wel de autistische stoornis beoordeeld op geloofwaardigheid. Verweerder heeft hierover immers op goede gronden gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij lijdt aan een autistische stoornis. Voor zover eiser ter zitting heeft willen betogen dat verweerder is gehouden om alle relevante elementen in onderlinge samenhang te beoordelen en dit in zijn zaak niet heeft gedaan vanwege de onjuiste vaststelling van de relevante elementen, kan de rechtbank hem daarin niet volgen. Verweerder is gehouden de geloofwaardig geachte relevante elementen in onderlinge samenhang te bezien. Verweerder heeft evenwel mogen stellen dat eiser het hebben van die aandoening niet aannemelijk heeft gemaakt, waardoor hij dit niet heeft hoeven betrekken bij de beoordeling van de homoseksuele gerichtheid van eiser of daar anderszins rekening mee heeft hoeven houden.
8. Ander dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ook op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn gestelde autistische aandoening niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft in dit verband verwezen naar het rapport zoals dat is opgesteld door het FMMU [2] , waarin valt te lezen dat verweerder bij het horen rekening dient te houden met een aandoening binnen het autistisch spectrum. Verweerder heeft terecht gesteld dat het rapport van het FMMU niet tot doel heeft een diagnose te stellen of te geven. Eiser heeft hiermee derhalve niet aangetoond dat hij lijdt aan een autistische aandoening. Het rapport van de FMMU behelst niet meer dan het stellen van randvoorwaarden waarmee verweerder rekening dient te houden tijdens de gehoren. Ditzelfde geldt voor het ter zitting gedane beroep door eiser op werkinstructie 2015/8. In deze werkinstructie staan richtlijnen aan verweerder. Volgens deze richtlijnen dient verweerder rekening te houden met bijzondere procedurele waarborgen die een vreemdeling nodig kan hebben. Deze bijzondere procedurele waarborgen worden mede bepaald aan de hand van het medisch rapport zoals dat door het FMMU wordt opgesteld. Dit maakt evenwel het rapport van het FMMU niet tot een medisch attest waarin diagnosen worden gesteld of behandelplannen worden opgesteld.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser, anders dan hijzelf betoogt, niet in bewijsnood verkeert om zijn autistische aandoening aannemelijk te maken of te laten diagnosticeren. Het enkele feit dat eiser in bewaring zit is voor een andersluidend oordeel onvoldoende. Eiser had immers, door tussenkomst van zijn gemachtigde, kunnen verzoeken aan verweerder om medewerking te verlenen aan het bezoek van een psychiater. Anders dan eiser ter zitting verder naar voren heeft gebracht, was verweerder er niet toe gehouden om eiser te laten onderzoeken door een psychiater. Eiser stelt namelijk dat hij lijdt aan een autistische stoornis. Het is dan aan hem om die stoornis aannemelijk te maken. Het betoog van de gemachtigde van eiser dat zij meerdere malen tevergeefs heeft aangegeven dat eiser dient te worden gezien door de medische dienst, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betoog is onvoldoende (met stukken) onderbouwd en daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat eiser niet op een andere wijze zijn gestelde aandoening had kunnen onderbouwen.
10. Eiser betoogt verder dat verweerder ten onrechte zijn homoseksuele geaardheid onvoldoende zwaarwegend heeft geacht voor vergunningverlening. Hij betoogt in dit verband dat verweerder ten onrechte enkel heeft gekeken naar het incident in de klas waar eiser voor homo is uitgemaakt. Daarnaast valt in het Algemeen ambtsbericht China van februari 2018 te lezen dat homoseksualiteit officieel niet meer als een mentale stoornis wordt gezien, maar er nog wel een ‘correctieve behandeling’ wordt aangeboden om LHBT’ers te ‘bekeren’. Vaak werd een dergelijke behandeling toegepast op instigatie van de familie. Naar verluid, zo valt tot slot te lezen, kwam het voor dat bij deze behandelingen elektroshock en gedwongen toediening van medicijnen werden toegepast.
11. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht gesteld dat het asielrelaas van eiser onvoldoende zwaarwegend is. Verweerder heeft in dit verband niet ten onrechte verwezen naar het Algemeen ambtsbericht China. Hierin valt te lezen dat homoseksualiteit niet strafbaar is. Daarnaast valt in het ambtsbericht te lezen, zo heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt, dat de tolerantie ten aanzien van homoseksuelen geleidelijk toeneemt, dat in de grote steden openlijke gaybars bestaan en er organisaties zijn die zich openlijk inzetten voor de LHBT-gemeenschap. Dat eiser, zoals hij in zijn gronden naar voren brengt, gegronde vrees heeft en dat hij dit tijdens het gehoor genoegzaam naar voren heeft gebracht, kan niet worden gevolgd. Eiser heeft tijdens zijn gehoor enkel aangegeven dat hij eenmaal voor homo is uitgescholden in de klas. Dit enkele incident is onvoldoende om gegronde vrees, zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, aannemelijk te maken. Zoals verweerder ter zitting heeft medegedeeld, zal het leven in Nederland makkelijker en aangenamer zijn voor een LHBT’er dan in China, maar dit enkele verschil is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de seksuele gerichtheid van eiser voldoende zwaarwegend is voor vergunningverlening.
12. Eiser betoogt dat verweerder de ‘8 EVRM-toets’, zoals die door verweerder in het voornemen is gedaan, te kort schiet. De relatie tussen eiser en [de persoon 2] , de man bij wie eiser in Nederland heeft verbleven, is misschien lastig te duiden, maar verweerder had meer aandacht aan die relatie moeten besteden in het bestreden besluit. Verder moet verweerder, al zou de stelling van verweerder in het bestreden besluit kloppen dat niet hoeft te worden getoetst aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in elk geval moeten toetsen aan artikel 8 van het EVRM in het kader van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk dan wel het inreisverbod.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van zijn beleid niet toetst aan artikel 8 van het EVRM en de grond ‘humanitair tijdelijk’ indien meer dan zes maanden zijn verstreken na de inreis van de vreemdeling op het moment dat hij zijn asielaanvraag indient, wat is terug te lezen in artikel 3.6a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Indien eiser in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsverblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’ kan hij een daartoe strekkende aanvraag indienen bij verweerder. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder de verstandhouding tussen eiser en [de persoon 2] meegewogen bij zijn beoordeling van het op te leggen inreisverbod. Het betoog van eiser dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar diens relatie met [de persoon 2] , leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft onvoldoende duidelijk gemaakt hoe de verstandhouding tussen hem en [de persoon 2] zou moeten leiden tot het afzien van het opleggen van een inreisverbod of om de duur daarvan te beperken.
14. Eiser heeft tegen het inreisverbod verder nog gronden aangevoerd die zijn bewaringsadvocaat heeft ingediend tegen de omzetting van de grondslag voor zijn bewaring. Ter zitting heeft eiser verwezen naar de punten 4., 7., 8., 11. en 12.
15. De gronden slagen niet. De gronden onder punt 4., 7. en 8. zien op het gehoor met eiser over de omzetting van de bewaring. De omzettingsbeslissing ligt in onderhavige zaak evenwel niet ter toetsing bij de rechtbank voor, reeds hierom slagen ze niet. In punt 11. doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser vindt het disproportioneel dat het inreisverbod hem pas op 7 mei 2018 is opgelegd. Op 28 maart 2018, bij het opleggen van een terugkeerbesluit, is, aldus eiser, namelijk de afweging gemaakt dat geen inreisverbod wordt opgelegd. Wat verder van de stelling van eiser ook zij, eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan verweerder toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Het enkele feit dat in het verleden niet is overgegaan tot het opleggen van een inreisverbod, terwijl die wettelijke bevoegdheid voor verweerder kennelijk wel bestond, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Onder punt 12. heeft eiser, nogmaals, gesteld dat verweerder geen aandacht heeft besteed aan zijn relatie met [de persoon 2] . De rechtbank volstaat met een verwijzing naar overweging 13. van deze uitspraak.
16. Tot slot heeft eiser naar voren gebracht dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De door eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde asielmotieven hebben moeten rijpen, alvorens eiser een aanvraag heeft kunnen doen. Daarnaast heeft verweerder een onjuiste feitelijke grondslag aan de beslissing ten grondslag gelegd voor wat betreft het gestelde tijdsverloop.
17. Verweerder heeft niet ten onrechte in het bestreden besluit gesteld dat eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk bij verweerder heeft bekend gemaakt. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die geldig was tot 1 december 2017. Uitgaande van die datum en gelet op het feit dat de asielaanvraag van eiser dateert van 3 april 2018, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. De stelling van eiser dat zijn asielmotieven hebben moeten rijpen, doet hieraan niet af. Eiser is er blijkens zijn verklaring bij het nader gehoor in de tweede helft van zijn verblijf in Nederland achter gekomen dat hij mensen van hetzelfde geslacht leuk vindt. Dat is – zo stelt de rechtbank vast – rond 2015/2016 geweest. Voorts kwam hij er twee jaar geleden achter dat hij autisme had, dat is – zo stelt de rechtbank verder vast – in 2016 geweest. Ten tijde van het aflopen van zijn verblijfsvergunning regulier eind 2017 wist eiser dus al dat hij homoseksueel was en dat hij een autistische stoornis zou hebben. Het had dan ook op eisers weg gelegen om dit zo spoedig mogelijk, maar in elk geval zo spoedig mogelijk na afloop van zijn verblijfsvergunning, bij verweerder kenbaar te maken.
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden gesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling onder het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar China een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft derhalve niet ten onrechte de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Wal, griffier.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak), dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Geneve, 28 juli 1951
2.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht