3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en de raadsvrouw heeft voor dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2018;
- het proces-verbaal van aangifte Vestia, p. 26-27;
- het proces-verbaal van bevindingen van wijkagent [verbalisant] , p. 28-31;
- het proces-verbaal sporenonderzoek, p. 108-134 (inclusief bijlagen).
Feit 2
Op 25 september 2017 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van belaging door verdachte. Hij verklaarde dat hij in de afgelopen jaren al veel aangiftes tegen verdachte heeft gedaan. Sinds het ‘stopgesprek’ naar aanleiding van de aangifte van 13 september 2016 door [slachtoffer 1] is het een aantal maanden rustig geweest, maar sinds een paar maanden veroorzaakt verdachte weer veel overlast. Verdachte bezoekt aangever soms wel drie maal per dag. Verdachte hangt en zet spullen voor de deur van aangever, zoals lege bierblikjes, struiken, een houten kruis en sigarenpeuken. Ook krijgt aangever kaarten met een strop erin. Verdachte is op 19, 20, 21 september 2017 bij het huis van aangever geweest. Daarnaast is verdachte ook meerdere malen tussen 21 en 25 september 2017 bij aangever langs geweest, aldus aangever.
Op 26 september 2017 heeft [slachtoffer 1] aan de politie een lijst overgelegd, waarin hij opsomt wanneer verdachte contact heeft gezocht. Op de volgende data heeft aangever brieven ontvangen: 6 en 26 juli 2017, 5 en 16 augustus 2017 en 8 september 2017. Aangever heeft de brieven overgelegd. Ze zijn gedagtekend en ondertekend door ‘ [naam 1] ’ en/of ‘ [naam 2] ’. Op 17 en 19 september 2017 trof aangever tassen aan de deur met steeds een blik bier, al dan niet met een halve sigaar.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 18 juni 2018 verklaard dat hij hetgeen op de tenlastelegging staat vermeld, niet ontkent. Ook heeft hij verklaard dat hij wel eens langs de woning van aangever [slachtoffer 1] ging en dat hij sigarenpeuken in de brievenbus van [slachtoffer 1] heeft gedaan. Ook heeft hij verklaard dat hij brieven ondertekende met ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Immers, de verklaringen van aangever worden ondersteund door de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 18 juni 2018.
Op grond van de voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de aan verdachte onder 2 verweten gedragingen wettig en overtuigend bewezen zijn.
Bij de beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte zijn te kwalificeren als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, is beslissend of er sprake was van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk werd gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van die ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft.
De rechtbank overweegt dat de gedragingen van verdachte zijn begaan na een zogenoemd ‘stopgesprek’. Aanleiding voor zo’n gesprek is dat iemand hinderlijk veel contact zoekt met een ander. Een dergelijk gesprek is er op gericht dat het zoeken van contact wordt gestaakt. Ondanks dit ‘stopgesprek’ heeft verdachte zijn gedragingen gericht op [slachtoffer 1] hervat. Gelet op het voorgaande en het grote aantal incidenten in een relatief korte periode, de variatie van zijn gedragingen, waaronder het aan de deur komen, het sturen van brieven, het hangen en zetten van verschillende goederen voor en aan de deur van aangever en de indringendheid van die gedragingen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in de periode vanaf 6 juli 2017 tot en met 25 september 2017 wederrechtelijk stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] met het oogmerk om hem vrees aan te jagen en iets te doen, namelijk het afgeven van bescheiden in verband met een afwikkeling van een vermeende erfenis.
Feit 3
Op 23 december 2017 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van stalking door haar buurman, zijnde verdachte. Zij verklaarde dat haar buurman sinds twee jaren briefjes in haar brievenbus doet met onder meer de boodschap dat zij moet verhuizen. Twee briefjes zijn gedagtekend op 24 september 2017 en ondertekend door ‘ [naam 1] ’. Twee keer trof [slachtoffer 2] kaarsen aan die door de brievenbus waren gedaan. De kaarsen waren aan geweest. Ook vond zij meerdere lege sigarendoosjes tegen de voordeur en een bierblikje voor de voordeur. In een sigarendoos, die [slachtoffer 2] op 15 december 2017 voor haar voordeur aantrof, zat een brief die ondertekend was door ‘ [naam 1] ’. Ook zijn er vier Boeddhabeeldjes en kerstballen weggehaald bij de voordeur; twee Boeddha beeldjes en kerstballen werden ergens anders teruggevonden.
Op 22 januari 2018 heeft verdachte verklaard dat hij wel eens een briefje in de brievenbus van zijn buurvrouw [slachtoffer 2] heeft gedaan. Ook heeft hij verklaard dat hij bij [slachtoffer 2] een Boeddhabeeldje heeft weggenomen en in het water heeft gegooid. Verder verklaarde hij dat hij de kerstballen bij [slachtoffer 2] weg heeft gehaald. De brief in het sigarendoosje heeft verdachte geschreven en de sigarendoosjes en bierblikjes heeft bij voor de voordeur van [slachtoffer 2] gelegd.Ter terechtzitting op 18 juni 2018 heeft verdachte verklaard dat het best kan zijn dat hij briefjes bij [slachtoffer 2] in de brievenbus heeft gedaan en sigarendoosjes voor de deur van [slachtoffer 2] heeft neergelegd. Ook heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij een kaars door de brievenbus van [slachtoffer 2] heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Immers, de verklaring van aangever wordt bevestigd door de verklaringen die verdachte heeft afgelegd tijdens zijn verhoor en ter terechtzitting op 18 juni 2018.
Op grond van de voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de onder 3 aan verdachte verweten gedragingen wettig en overtuigend bewezen zijn.
Zoals hiervoor onder 2 reeds is overwogen, is bij de beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte zijn te kwalificeren als belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, beslissend of er sprake was van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk werd gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van die ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft.
De rechtbank overweegt dat de gedragingen van verdachte, waaronder het bezorgen van brieven, het wegnemen van goederen, het door de brievenbus doen van gebrande kaarsen, zijn begaan over een periode van bijna twee jaren ten aanzien van een buurvrouw. Dat verdachte deze gedragingen verrichtte ten aanzien van een buurvrouw draagt bij aan de indringendheid van zijn gedragingen. Gelet op het voorgaande heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in de periode van 1 januari 2016 tot en met 23 december 2017 wederrechtelijk stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] met het oogmerk om haar te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen.