3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1 en 2 - bedreiging en mishandeling [slachtoffer 1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in de nacht van 19 op 20 januari 2018 om 02.30 uur op de Doortocht in Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, liep. Een jongen botste expres tegen aangever aan en zei tegen hem “Wat is er kankermongool” en “Ik kan je zo neersteken”. Vervolgens zag aangever dat de jongen uit zijn binnenzak een mes haalde. Aangever wilde doorlopen, maar zag en voelde dat de jongen met zijn rechtervoet hem een schop in zijn gezicht gaf, tegen zijn neus aan. Hij voelde direct pijn aan zijn neus en hij zag en voelde dat hij een bloedneus had.Aangever herkende op een foto van verdachte voor 100% verdachte als degene die hem had bedreigd en geschopt.Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij in de nacht van 20 januari 2018 met aangever liep. Een man liep tegen aangever aan en zei “Wat moet jij, kankermongool”. Getuige [getuige 1] zag dat de man een mes in zijn handen had. Nog voordat aangever was omgedraaid, zag getuige [getuige 1] dat de man aangever een ‘high kick’ gaf en zo aangever tegen de neus schopte.Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever tegen het gezicht heeft geschopten dat het goed kan dat hij aangever heeft bedreigd en een mes heeft getoond, maar dat hij dat niet meer weet.
Overwegingen ten aanzien van feit 1 (bedreiging)
Niet in geschil is dat er voldoende wettig bewijs is. De raadsman heeft echter aangevoerd dat het wettig bewijs onvoldoende overtuigend is. De rechtbank overweegt in dit kader dat de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] vrijwel direct na het voorval zijn afgenomen, dat ze gedetailleerd zijn en dat de verklaring van aangever nagenoeg geheel wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] . Dat de woordelijke bedreiging niet in de verklaring van [getuige 1] is opgenomen, brengt nog niet met zich dat aan de juistheid van de verklaring van aangever moet worden getwijfeld. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en hetgeen ter terechtzitting daarover door verdachte is verklaard dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd.
Overwegingen ten aanzien van feit 2 (mishandeling)
Ten aanzien van feit 2 dient de rechtbank te beoordelen of het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling of een eenvoudige mishandeling. Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte het opzet had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De vraag die in dit verband beantwoord dient te worden, is of verdachte ten minste heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet, oftewel of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door de trap tegen de neus zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte voorwaardelijke opzet had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever in het gezicht schopte terwijl aangever stond. De bewijsmiddelen geven geen uitsluitsel over de kracht waarmee de schop van verdachte gepaard is gegaan. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat de kans aanmerkelijk was dat aangever door de schop zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Conclusie ten aanzien van feit 2
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat geen sprake is van een poging zware mishandeling en zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte aangever heeft mishandeld, zoals subsidiair onder feit 2 ten laste is gelegd.
Feiten 3 en 4 - mishandeling en zware mishandeling van [slachtoffer 2]
Aangever [slachtoffer 2] heeft op 21 januari 2018 omstreeks 15:00 uur verklaard dat hij op 20 januari 2018 omstreeks 02:43 uur samen met [getuige 2] op de Doortocht, gemeente Zuidplas, richting het Raadhuisplein liep. Verdachte kwam naar aangever toe en ging met zijn gezicht dicht tegen het gezicht van aangever staan en gaf direct een kopstoot, waardoor aangever een bloedneus kreeg. Vervolgens heeft aangever zich moeten afweren, omdat verdachte richting aangever slaande bewegingen maakte. Aangever zag dat verdachte in zijn rechterhand een mes had en dat zijn eigen rechterhand bloedde. Nadien bleek dat de pezen van de pink, ringvinger en middelvinger van de hand van aangever waren doorgesneden.Aangever is in het Erasmus MC gehecht in verband met letsel aan drie pezen.Aangever heeft op een aan hem getoonde foto verdachte herkend.
Getuige [getuige 2] verklaarde dat hij op 20 januari 2018 omstreeks 02:30 uur met [slachtoffer 2] fietste en dat ze twee baldadige personen tegen kwamen. Een van de twee gaf aangever een kopstoot. Toen getuige [getuige 2] bij aangever kwam, zag hij dat de hand van aangever onder het bloed zat.
Op camerabeelden van stadstoezicht van 20 januari 2018 is vanaf 02.37 uur te zien dat er verdachte en een andere persoon op aangever en getuige [getuige 2] afliepen en dat er een vechtpartij tussen hen ontstaat. Vervolgens verspringt het beeld naar de fietsenstalling om 2.39.18 uur en om 2.39.26 uur weer terug naar de locatie van de vechtpartij. Dan is te zien dat verdachte aangever aanvalt en dat aangever verdachte probeert af te weren. Ook is te zien dat verdachte een steekvoorwerp uit zijn kleding pakt en richting aangever zwaait.Ter terechtzitting op 18 juni 2018 heeft verdachte ten aanzien van feit 4 verklaard dat hij een mes heeft gepakt enkel om aangever af te schrikken en dat hij hem kennelijk heeft geraakt.
Overwegingen ten aanzien van feit 3
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van aangever en getuige [getuige 2] kort na het voorval zijn afgenomen, dat ze gedetailleerd zijn en dat deze verklaringen worden ondersteund door de camerabeelden van stadstoezicht. De rechtbank zal daarom de verklaring van aangever als uitgangspunt nemen. Op de camerabeelden van stadstoezicht is niet te zien dat verdachte aangever een kopstoot geeft. De rechtbank is van oordeel dat de reden hiervan is dat de kwaliteit van de beelden niet hoog is, het gevecht van een grote afstand wordt opgenomen en dat een kopstoot, anders dan bijvoorbeeld een klap of een schop, een snelle, korte beweging is. De rechtbank ziet in het voorgaande dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangever en de getuige [getuige 2] dat verdachte aangever een kopstoot heeft gegeven.
Conclusie ten aanzien van feit 3
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd.
Overwegingen ten aanzien van feit 4
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, gaat de rechtbank bij de beoordeling uit van de juistheid van de verklaringen van aangever en getuige [getuige 2] . Uit deze verklaringen, alsmede uit de camerabeelden van stadstoezicht, volgt dat verdachte het initiatief nam tot de vechtpartij en ook tijdens de vechtpartij. Verdachte was de agressor en heeft daarbij gebruik gemaakt van een mes. Dat aangever verdachte wellicht van zich heeft afgeslagen, doet daar niet aan af. De lezing van de verdediging dat verdachte het mes enkel gebruikte ter afdreiging vindt geen steun in het dossier. Integendeel, uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte doelbewust met het mes in de richting van aangever zwaait. Door aldus te handelen, heeft verdachte in iedere geval de aanmerkelijk kans aanvaard dat aangever zwaar gewond zou raken. Dit is ook gebeurd gelet op de drie doorgesneden pezen van de hand van aangever. Dit letsel is, mede gezien de noodzakelijke medische ingrepen en de genezingsduur, te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie ten aanzien van feit 4
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan verdachte onder feit 4 primair ten laste is gelegd.