3.2De beoordeling van de tenlastelegging.
Op 18 juli 2016 om 17:04 uur heeft op de A20 een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij een vrachtwagen (met kenteken [kenteken] ) in botsing is gekomen met een personenauto. De personenauto (met kenteken [kenteken] ) met vier inzittenden stond ter hoogte van hectometerpaal 15,9 stil op de vluchtstrook. De vrachtwagen – een trekker met oplegger – is met zijn rechterflank op de vluchtstrook terecht gekomen, waardoor hij op de stilstaande auto is gebotst. Door de botsing is de auto tegen de vangrail gereden en vervolgens weer op de vluchtstrook verder gereden. Drie van de vier inzittenden hebben door de klap zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De Verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) heeft uitgewezen dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de Rijksweg A20 Rechts ter hoogte van hectometerpaal 15,9. Dit gedeelte van de A20 bevindt zich in [plaats] . De auto stond ten tijde van het ongeval met de linkerkant ongeveer 50 centimeter rechts naast de kantlijn op de vluchtstrook. De vrachtwagen heeft zich met de rechterkant ongeveer 1,17 meter over de kantlijn op de vluchtstrook bevonden. Nabij hectometerpaal 15,9 is de rechter voorkant van de vrachtwagen vervolgens in botsing gekomen met de linker achterkant van de auto. De auto is met de linker achterkant op het wegdruk gedrukt om vervolgens naar rechts weggeslagen te worden in de richting van de vangrail. Vanuit de vangrail is de roterende auto vervolgens gebotst met de rechterkant van de inmiddels passerende vrachtwagen. De auto is na 44 meter tot stilstand gekomen op de vluchtstrook.
De politie is ter plaatse gekomen en heeft de chauffeur van de vrachtwagen aangehouden. De chauffeur bleek te zijn genaamd [verdachte] (hierna: verdachte). Verdachte heeft verklaard dat hij met ongeveer 80 à 83 km/uur over de snelweg reed. Verdachte had last van zijn maag en wilde naar een parkeerplaats rijden om zijn medicijnen te pakken. Hij bedacht zich echter en deed dit onder het rijden. Hij zocht naar zijn medicijnen die op de plek van de asbak lagen. Dat is in het midden van het dashboard. Verdachte kon de medicijnen niet meteen vinden en moest wat zoeken omdat de medicijnen tussen wat andere spulletjes lagen. Verdachte deed dit onder het rijden en keek wisselend naar de weg en dan weer naar zijn medicijnen. Verdachte heeft verklaard dat toen hij weer voor zich keek daar ineens een auto stond. Het ging erg snel, binnen een paar seconden. Verdachte kwam over de witte lijn en raakte de auto. Hij heeft nog geprobeerd om de auto te ontwijken en heeft geremd maar kon een aanrijding niet meer voorkomen. Verdachte raakte met de rechter voorkant van de vrachtwagen de linker achterkant van de auto. Verdachte is direct op de vluchtstrook gestopt om nog meer aanrijdingen te voorkomen en om eerste hulp te verlenen. De vrachtwagen was technisch in orde en was een week daarvoor nog gekeurd in Polen.
Getuige [getuige] , die ten tijde van het ongeval achter de vrachtwagen van verdachte reed, heeft verklaard dat zij zag dat de vrachtwagen een stuurbeweging naar rechts maakte, waarna deze tegen een op de vluchtstrook stilstaande auto reed. Zij heeft daaraan toegevoegd dat het niet zo was dat de vrachtwagen in de bocht rechtdoor reed, maar dat deze echt naar rechts reed over de vluchtstrook. Als gevolg van het ongeval moest de getuige met haar auto om de groene auto heen rijden en heeft zij hevig geremd.
In de auto zaten vier personen. De bestuurder, [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat hij de auto op de vluchtstrook tot stilstand had gebracht vanwege een ruzie met een medepassagier en dat zij plotseling van achteren werden aangereden. [slachtoffer 1] heeft twee nekwervels gebroken waaraan hij is geopereerd. Zijn nek en rug zijn vastgezet met schroeven en platen. Ook had [slachtoffer 1] een hematoom in zijn hersenen, tintelingen in zijn handen, een doof gevoel in zijn armen en is zijn zicht minder geworden. Hij ziet vaak dubbel of wazig. Dit is een gevolg van het hematoom in de hersenen.
[slachtoffer 2] zat links achterin de auto, achter [slachtoffer 1] . Hij had ruzie met [slachtoffer 1] , die de auto stil had gezet op de vluchtstrook. Ook [slachtoffer 2] heeft een gebroken nekwervel waarbij een metalen plaat en schroeven zijn geplaatst. Hij heeft daarnaast geen gevoel in zijn benen en armen. Aan zijn rechterhand heeft hij last van spastische bewegingen; de hand blijft gesloten als een vuist en kan niet openen. Misschien moet hij hier nog aan geopereerd worden. Ook heeft [slachtoffer 2] een verschoven heup. Het is niet bekend of hij volledig zal herstellen.
Naast [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten ook [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] in de auto. [slachtoffer 3] zat als passagier rechts voorin de auto en zij heeft verklaard dat zij op de betreffende dag over de A20 richting Rotterdam naar huis reden. Nadat [slachtoffer 1] de auto op de vluchtstrook had geparkeerd vanwege de ruzie, voelde zij dat zij werden aangereden. Daarna kan zij zich niets meer herinneren en is zij wakker geworden in het ziekenhuis. [slachtoffer 3] heeft een hersenschudding opgelopen bij het ongeval. De eerste maand na het ongeluk kon zij zich niet bewegen en heeft zij slecht geslapen. Ook had zij een gebroken sleutelbeen, waaraan zij is geopereerd. Daarnaast heeft zij sinds het ongeluk problemen met haar evenwichtsorgaan, zij wordt dan duizelig. Sinds de aanrijding heeft zij ook veel last van pijn aan haar linkerschouder en linkerarm.[slachtoffer 4] heeft aan de aanrijding een wond aan de rechter ellenboog en een schaafwond aan de linkerknie overgehouden.
De rechtbank concludeert op basis van het bovenstaande dat verdachte in zijn vrachtwagen over de A20 reed en tijdens het rijden naar zijn medicijnen heeft gezocht. De vrachtwagen heeft een beweging naar rechts gemaakt waardoor deze met de rechterzijde op de vluchtstrook terechtkwam en is vervolgens tegen de op de vluchtstrook stilstaande auto, die verdachte niet (tijdig) had gezien, aan gebotst. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Feit 1 primair – Artikel 6 WVW 1994
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Of er sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval, binnen de grenzen van de tenlastelegging.
De rechtbank merkt op dat de tenlastelegging niet vermeldt dat de vrachtwagen van verdachte een (stuur)beweging naar rechts heeft gemaakt, waardoor deze op de vluchtstrook terecht is gekomen, zodat dit niet kan worden betrokken bij de vraag of sprake is van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. Binnen de grenzen van de tenlastelegging kan de rechtbank slechts vaststellen dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehouden voor de verkeerssituatie, immers heeft hij een auto die stilstond op de vluchtstrook niet tijdig gezien, dat hij heeft gezocht naar zijn medicijnen en daarbij het zicht op de weg heeft verloren en dat hij vervolgens in botsing is gekomen met de auto op de vluchtstrook. Dit kan niet tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde leiden. Niet alleen levert de bewezenverklaarde gedraging niet meer op dan een tijdelijke onoplettendheid, die op zichzelf beschouwd onvoldoende is om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid aan te moeten te nemen, bovendien valt uit het dossier af te leiden dat het niet zozeer de tijdelijke onoplettendheid van verdachte, maar juist de - niet ten laste gelegde - (stuur)beweging naar rechts is geweest, waardoor het ongeval feitelijk is veroorzaakt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Feit 1 subsidiair – Artikel 5 WVW 1994
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Verdachte heeft immers, terwijl hij reed, gezocht naar zijn medicijnen, waardoor hij zijn ogen niet op de weg had gericht en daarmee onvoldoende aandacht heeft gehouden voor de verkeerssituatie. Verdachte is vervolgens tegen een op de vluchtstrook stilstaande personenauto gebotst. Uit de genoemde bewijsmiddelen valt op te maken dat daardoor gevaar op de weg is veroorzaakt en het verkeer op de weg is gehinderd. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.