ECLI:NL:RBDHA:2018:7898
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verblijfsgat door vertraagde verlening verblijfsvergunning; rol van UWV en werkgever
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend, die door de staatssecretaris was afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, en het UWV had aanvankelijk een negatief individueel arbeidsmarktadvies uitgebracht. Na bezwaar werd het advies herzien en werd de aanvraag alsnog ingewilligd, maar met een latere ingangsdatum dan eiseres had gewenst. Eiseres stelde dat de vergunning met terugwerkende kracht verleend had moeten worden vanaf de datum van de aanvraag, omdat het UWV ten onrechte een negatief advies had gegeven.
De rechtbank oordeelde dat het UWV de werkgever had geïnformeerd over de mogelijkheid om het negatieve advies te voorkomen door aanvullende informatie te verstrekken. De werkgever had deze kans echter niet benut, wat voor risico van eiseres was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht niet met terugwerkende kracht had verleend, omdat eiseres en de werkgever niet aan hun verplichtingen hadden voldaan om de aanvraag deugdelijk te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de aanvrager als de werkgever in het proces van het aanvragen van een verblijfsvergunning en de gevolgen van het niet tijdig aanleveren van benodigde informatie.