ECLI:NL:RBDHA:2018:7898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
AWB 18/1668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsgat door vertraagde verlening verblijfsvergunning; rol van UWV en werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend, die door de staatssecretaris was afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, en het UWV had aanvankelijk een negatief individueel arbeidsmarktadvies uitgebracht. Na bezwaar werd het advies herzien en werd de aanvraag alsnog ingewilligd, maar met een latere ingangsdatum dan eiseres had gewenst. Eiseres stelde dat de vergunning met terugwerkende kracht verleend had moeten worden vanaf de datum van de aanvraag, omdat het UWV ten onrechte een negatief advies had gegeven.

De rechtbank oordeelde dat het UWV de werkgever had geïnformeerd over de mogelijkheid om het negatieve advies te voorkomen door aanvullende informatie te verstrekken. De werkgever had deze kans echter niet benut, wat voor risico van eiseres was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht niet met terugwerkende kracht had verleend, omdat eiseres en de werkgever niet aan hun verplichtingen hadden voldaan om de aanvraag deugdelijk te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de aanvrager als de werkgever in het proces van het aanvragen van een verblijfsvergunning en de gevolgen van het niet tijdig aanleveren van benodigde informatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1668

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2018

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [datum] 1973,
v-nummer [nummer] ,
van Iraanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. E. Scheers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder.

Procesverloop

Op 5 september 2017 heeft [bedrijf] te Ede (hierna: referente) ten behoeve van eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ aangevraagd. Bij besluit van 2 november 2017 (hierna: primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
Daartegen heeft eiseres op 14 november 2017 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 februari 2018 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de aanvraag ingewilligd voor de periode van 26 februari 2018 tot 26 februari 2019 met een arbeidsmarktaantekening.
Op 8 maart 2018 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. de Vita.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft van 24 augustus 2012 tot 9 september 2016 in Nederland verbleven op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie’ en aansluitend tot 9 september 2017 onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. De functie waar de onderhavige aanvraag op ziet is die van (wijk)verpleegkundige. Aan het primaire besluit ligt een negatief individueel arbeidsmarktadvies van dezelfde datum afkomstig van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) ten grondslag. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres heeft het Uwv zijn advies herzien en op 12 februari 2018 een positief arbeidsmarktadvies aan verweerder afgegeven. De bij het bestreden besluit verleende verblijfsvergunning is geldig van 26 februari 2018 tot 26 februari 2019. Daardoor is voor eiseres een verblijfsgat ontstaan.
2. Eiseres voert aan dat verweerder de verblijfsvergunning ten onrechte niet met ingang van de aanvraagdatum heeft verleend. Alle informatie die in bezwaar tot verlening van de vergunning heeft geleid, had verweerder al beschikbaar ten tijde van het primaire besluit. Voor zover eiseres bij de aanvraag aanvullende stukken en gegevens had moeten overleggen, had verweerder eiseres daarop moeten wijzen. Verweerder heeft dat ten onrechte nagelaten en daarom mag dit niet voor haar rekening komen, aldus eiseres.
2.1
De rechtbank overweegt dat verweerder de aanvraag ter advisering heeft doorgestuurd aan het Uwv. In een brief van 3 oktober 2017 heeft het Uwv aan referente laten weten op basis van de op dat moment aanwezige gegevens geen positief advies aan verweerder uit te kunnen brengen. De redenen daarvoor zijn:
- Er is prioriteitgenietend aanbod aanwezig,
- Referente heeft de vacature niet tijdig bij het Uwv gemeld,
- Niet is aangetoond dat er voldoende wervingsinspanningen zijn gepleegd,
- Niet is aangetoond dat eiseres onder marktconforme voorwaarden tewerkgesteld wordt.
2.2
In de brief is uitgebreid toegelicht waarom het Uwv vindt dat er verschillende redenen zijn om negatief te adviseren en zijn, naast de algemene vraag aan referente om een onderbouwde reactie, tal van andere vragen gesteld. Voorbeelden daarvan zijn de vraag naar de door referente gestelde opleidingseis en de vraag naar bewijs dat eiseres BIG-geregistreerd staat. Referente heeft twee weken de tijd gekregen om te reageren. In de brief staat expliciet dat als een reactie uitblijft, het Uwv verweerder negatief zal adviseren. Een reactie van referente is uitgebleven, omdat de contactpersoon van eiseres bij referente, [naam] , in deze periode met vakantie was. Vervolgens heeft het Uwv verweerder negatief geadviseerd.
2.3
Dat dit advies onjuist zou zijn en verweerder daar ten onrechte zijn afwijzing van de aanvraag op heeft gebaseerd, volgt de rechtbank niet. Uit door het Uwv in het voorjaar van 2017 opgestelde algemene rapporten over krapte op de arbeidsmarkt in de zorg blijkt dat het niet eenvoudig is om dit type vacatures ingevuld te krijgen. Dit ontslaat eiseres, en referente die namens haar de aanvraag heeft gedaan, niet van de verplichting om de aanvraag deugdelijk te onderbouwen en van relevante bewijsstukken te voorzien. Eiseres heeft dat nagelaten. Zo heeft zij bijvoorbeeld in de bijlage ‘vacature voorziening’ bij de aanvraag de vraag ‘heeft u de vacature bij het UWV gemeld?’ met ‘nee’ beantwoord en heeft zij geen bewijs van haar BIG-registratie meegestuurd. Toen het Uwv vervolgens de gelegenheid heeft geboden om deze punten op te helderen en/of bewijsstukken toe te sturen, heeft referente deze mogelijkheid ongebruikt voorbij laten gaan. Dat naderhand (in bezwaar) is gebleken dat referente in een e-mail van 16 november 2017 wel degelijk contact had gehad met WerkgeversServicepunt regio Foodvalley, een onderdeel van het Uwv, maakt niet dat deze informatie bij het Uwv bekend had moeten zijn. Immers, referente heeft zelf in de aanvraag vermeld dat de vacature niet is gemeld en heeft dat niet toegelicht. Gebleken is bovendien dat het Uwv desondanks heeft onderzocht of referente een vacaturemelding had gedaan. Eerst nadat eiseres in bezwaar de betreffende email had overgelegd, kon contact worden opgenomen met de betrokken medewerker van het WerkgeversServicepunt en bleek dat en waarom er geen vacaturemelding was gedaan. Het was aan eiseres geweest om deze informatie al bij de aanvraag aan verweerder beschikbaar te (laten) stellen. Datzelfde geldt voor het ontbrekende bewijs van BIG-registratie. Niet voor niets staat in het aanvraagformulier maar ook in de bijlagen erbij dat deze van bewijsmiddelen moeten zijn voorzien. Dat er vanwege vakantie van referente geen reactie op het verzoek van het Uwv van 3 oktober 2017 kwam, ligt in de risicosfeer van eiseres. Het kan het Uwv namelijk niet worden verweten dat referente als aanvrager van de vergunning wordt aangeschreven met een dergelijk verzoek en niet eiseres zelf. De beroepsgrond slaagt niet.
3. De conclusie van de rechtbank is dat verweerder de verblijfsvergunning terecht niet met ingang van 5 september 2017 maar eerst per een latere datum heeft verleend.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 26 juni 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).