ECLI:NL:RBDHA:2018:7839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
2 juli 2018
Zaaknummer
NL18.9626
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Eritrese vrouw wegens onvoldoende bewijs van identiteit en illegale uitreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vrouw, eiseres, die haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van haar identiteit en de omstandigheden van haar uitreis uit Eritrea. Eiseres had verklaard illegaal Eritrea te hebben verlaten om de verplichte militaire dienst te ontlopen, maar de IND oordeelde dat haar verklaringen inconsistent en ongeloofwaardig waren. De rechtbank oordeelde dat de IND zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk had gemaakt en dat zij niet kon aantonen dat zij illegaal uit Eritrea was vertrokken. De rechtbank verwees naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat de gedeelde bewijslast in dergelijke zaken behandelt, maar concludeerde dat het aan eiseres was om haar claims te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9626

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [datum] 1989 ,
v-nummer [nummer] ,
van Eritrese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,

ProcesverloopBij besluit van 14 mei 2018 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat haar geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. J.P.M. Wuite
.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij Eritrese is en in de negende klas is gestopt met school om zo de verplichte militaire dienst te ontlopen die in de elfde of twaalfde klas zou beginnen. Na een aantal jaar is zij echter thuis opgezocht, heeft zij een oproepbrief gekregen en heeft haar vader twee dagen vastgezeten omdat eiseres zich niet had gemeld. Vervolgens is zij in november 2013 illegaal Eritrea uitgereisd en gevlucht.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Nationaliteit, identiteit en herkomst;
Eiseres is in de negende klas gestopt met school, omdat ze in de elfde of twaalfde klas voor de militaire dienst naar Sawa zou moeten. Vervolgens, jaren later, is zij echter thuis opgezocht, heeft zij een oproepbrief gekregen en heeft haar vader twee dagen vastgezeten omdat eiseres zich niet had gemeld;
Eiseres is illegaal Eritrea uitgereisd.
Verweerder heeft de nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Hij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De relevante elementen 2 en 3 heeft verweerder ook niet geloofwaardig geacht. Daarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Op wat zij heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
5.1
Volgens eiseres hebben de Italiaanse autoriteiten geen twijfels gehad over haar identiteit, zo blijkt uit formulieren die zien op de relocatieprocedure. Zij heeft betoogd, onder verwijzing naar onder meer artikel 5, derde en zevende lid, van het Besluit (EU) 2015/1601 van 22 september 2015 (hierna: Relocatiebesluit), dat Nederland uit zou moeten gaan van haar identiteit, zoals vastgesteld door de Italiaanse autoriteiten.
Dit betoog faalt. Uit de genoemde artikelen van het Relocatiebesluit volgt niet dat, in dit geval, Nederland geen volledig onderzoek zou mogen verrichten naar de identiteit en asielmotieven van eiseres. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft aangegeven is het Relocatiebesluit bedoeld om de lasten van Griekenland en Italië te verlichten, maar vervolgens dient verweerder de asielaanvraag te behandelen als ware het een eerste aanvraag. Dat brengt met zich dat het verweerder vrij staat onderzoek te doen op de wijze die voor hem gebruikelijk is naar onder meer de identiteit van een vreemdeling.
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat gedurende het relocatiegehoor in Italië en het eerste gehoor communicatieproblemen waren met de tolken. Volgens haar waren er daarom veel correcties en aanvullingen nodig en kan het haar niet worden tegengeworpen dat zij tegenstrijdig zou hebben verklaard.
Dit betoog faalt. In de correcties en aanvullingen op het relocatiegehoor wordt niet gesproken van grote problemen met de tolk. Daarnaast is geen sprake van een bijzonder groot aantal correcties. Met betrekking tot het eerste gehoor heeft verweerder terecht gesteld dat in het rapport geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het betoog dat er communicatieproblemen waren. Zo is eiseres tijdens de gehoren diverse malen gevraagd of ze tevreden was over de tolk en heeft ze hier positief op gereageerd. Bovendien werd er getolkt in haar moedertaal Tigre, terwijl eiseres in het rapport van het nader gehoor (pagina 2) juist aangeeft dat zij bij haar gemachtigde enkel de beschikking had over een Tigrinya tolk, een taal die zij naar eigen zeggen minder goed beheerst.
5.3
Eiseres heeft aangevoerd dat zij pas bij haar eerste bezoek aan haar raadsman, op 26 april 2018, op de hoogte raakte van het feit dat zij originele documenten moest overleggen ter staving van haar identiteit. Zij heeft direct contact opgenomen met haar familie in Soedan, en zij hebben haar vluchtelingenkaart van de UNHCR en haar originele huwelijkscontract op 14 mei 2018 opgestuurd naar het kantoor van verweerder in Zevenaar, met het verzoek deze te controleren op authenticiteit.
Dit betoog leidt niet tot de conclusie dat verweerder zich op het standpunt had moeten stellen dat eiseres haar identiteit aannemelijk heeft gemaakt. Nog daargelaten of eiseres inderdaad pas op 26 april 2018 is geïnformeerd dat ze originele documenten moest overleggen, heeft verweerder over de vluchtelingenkaart en het huwelijkscontract reeds in het voornemen terecht gesteld dat het geen identificerende documenten betreft. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder op te dragen deze documenten te onderzoeken op authenticiteit.
5.4
Eiseres heeft verder aangevoerd dat het ontbreken van een schoolkaart haar niet mag worden aangerekend. Zij heeft immers al verklaard in het relocatiegehoor dat zij haar schoolpas niet had meegenomen omdat zij bang was deze onderweg kwijt te raken. Daarnaast blijkt volgens eiseres uit het Algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van februari 2017 (hierna: ambtsbericht) dat slechts 40% van de in Ethiopië gearriveerde minderjarige vreemdelingen een schoolpas had. Bovendien komt zij uit ruraal gebied, Hagaz, een plaats die slechts 5000 inwoners telt, waar niet iedereen beschikt over een identiteitsdocument. Daarnaast heeft eiseres nooit een identiteitskaart gehad omdat ze deze niet nodig had.
Dit betoog faalt. Uit het relocatiegehoor blijkt immers juist dat eiseres heeft verklaard nooit een schoolkaart te hebben gehad en dat zij een cijferlijst heeft bedoeld. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het ambtsbericht, terecht gesteld dat eiseres geen goede verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van een schoolpas. Uit de passage in het ambtsbericht waar eiseres naar heeft verwezen blijkt namelijk dat veel van de Eritrese minderjarige vreemdelingen die in Ethiopië aankomen nog te jong zijn om over een schoolpas te beschikken. Eiseres is daarvoor niet te jong. Met verweerder is de rechtbank daarnaast van oordeel dat een plaats met 5000 inwoners in Eritrea niet aangeduid kan worden als ruraal gebied. Verder is de enkele stelling van eiseres dat zij geen identiteitskaart heeft omdat zij deze niet nodig had, onvoldoende onderbouwd, gelet op verweerders onweersproken standpunt dat uit het ambtsbericht blijkt dat men in Eritrea vanaf 18 jaar verplicht is een identiteitskaart te bezitten.
5.5
Verweerder heeft verder niet ten onrechte gesteld dat eiseres ook met haar eigen verklaringen haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo heeft zij in de verschillende gehoren tegenstrijdig verklaard over het jaar waarin en de leeftijd waarop ze van school is gegaan. Verweerder heeft eiseres hiermee geconfronteerd, maar zij heeft hierover geen goede uitleg kunnen geven.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij moest stoppen met school vanwege de militaire dienstplicht en dat zij daarom later nog problemen heeft gekregen.
6.1
Zoals hiervoor benoemd heeft verweerder terecht gesteld dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop zij van school is gegaan. Daarnaast heeft eiseres inconsistent verklaard over de reden waarom zij moest stoppen met school, zoals verweerder terecht heeft overwogen. Eerst heeft zij verklaard dat dit was omdat zij anders in dienst zou moeten, later heeft zij verklaard dat dit was omdat er geen geld meer was. Verweerder heeft ook terecht gesteld dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over de datum dat zij een oproep voor de militaire dienst zou hebben ontvangen, nu zij zowel 2012 als 2013 heeft genoemd.
7. Met betrekking tot het derde relevante element heeft eiseres betoogd dat zij wel degelijk illegaal Eritrea is uitgereisd en dat zij daarom een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer.
7.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat een geloofwaardig bevonden illegale uitreis uit Eritrea een eventuele grond kan zijn voor vergunningverlening.
7.2
De rechtbank stelt verder met partijen vast dat uit het ambtsbericht blijkt dat het voor iemand uit Eritrea, die de dienstplicht nog niet heeft vervuld en daar niet van is vrijgesteld, vrijwel onmogelijk is het land legaal uit te reizen omdat het vereiste uitreisvisum dan niet wordt afgegeven. Om evidente redenen is het voor iemand als eiseres echter ook zeer moeilijk om met documenten aan te tonen dat zij Eritrea illegaal is uitgereisd. Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) inzake
M.O. t. Zwitserland,van 20 juni 2017 (nr. 41282/16, hierna: arrest M.O.), volgt dat in zulke gevallen van verweerder kan worden verlangd dat hij iedere twijfel over eventuele risico’s bij terugkeer wegneemt (zie punt 75‑79 van het arrest M.O.). Toch benadrukt het EHRM dat deze gedeelde bewijslast niet zo moet worden begrepen dat verweerder in iedere zaak moet bewijzen dat de desbetreffende asielzoeker Eritrea legaal heeft verlaten. Met name wanneer verweerder het relaas van de asielzoeker op belangrijke elementen als ongeloofwaardig heeft beoordeeld (zie punt 79 van het arrest M.O.).
7.3
Zoals onder 5. is overwogen, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarnaast heeft verweerder ook terecht gesteld dat eiseres wisselend heeft verklaard over de wijze waarop en met wie zij Eritrea is uitgereisd. Gelet hierop, en het arrest M.O. in aanmerking nemende, is het niet aan verweerder om aan te tonen dat eiseres Eritrea legaal heeft verlaten, maar is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij Eritrea illegaal is uitgereisd.
7.4
Gelet op de verklaringen van eiseres over haar uitreis en haar ongeloofwaardig bevonden identiteit, is de rechtbank van oordeel dat eiseres hier niet in is geslaagd. De overgelegde UNHCR-kaart uit Ethiopië is onvoldoende voor een ander oordeel, reeds omdat deze dateert uit 2016, drie jaar na de gestelde uitreis van eiseres uit Eritrea.
8. Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij Eritrea illegaal is uitgereisd en ook haar verklaringen omtrent de dienstplicht niet geloofwaardig zijn geacht, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Uit het arrest M.O. volgt verder dat eiseres bij terugkeer geen reëel risico op ernstige schade loopt vanwege het enkele feit dat zij een afgewezen asielzoeker is.
9. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid van mr. B.G. Smouter, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op: 28 juni 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.