ECLI:NL:RBDHA:2018:7798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
C/09/531093 / HA ZA 17-435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit bij de levering van een jacht en de gevolgen van CE-markering en klachtplicht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de overeenkomst tussen eiser [X] en gedaagde [de VOF] rechtsgeldig kan worden vernietigd of ontbonden. De zaak betreft de levering van een jacht, waarbij [X] stelt dat het jacht niet voldoet aan de afgesproken specificaties en dat er gebreken zijn die niet zijn hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst een koopovereenkomst is, die tevens als aanneming van werk kan worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt dat [X] de overeenkomst heeft willen vernietigen op basis van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden, maar komt tot de conclusie dat [X] niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken en dat herstel door [de VOF] mogelijk is. De rechtbank wijst de vorderingen van [X] af en oordeelt dat [de VOF] in de gelegenheid moet worden gesteld om de gebreken te herstellen. De vorderingen in reconventie van [de VOF] tot opheffing van de conservatoire beslagen worden gecompenseerd, omdat partijen een regeling hebben getroffen. De proceskosten worden aan [X] opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/531093 / HA ZA 17-435
Vonnis van 28 maart 2018
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat: mr. D.D. Markvoort te Hoogeveen,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[de VOF],
handelend onder de naam
[handelsnaam VOF],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
alsmede haar vennoten:
2.
[vennoot sub 1],
3.
[vennoot sub 2],
4.
[vennoot sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat: mr. H.A. Bravenboer te Rotterdam.
Eiser in conventie, verweerder in reconventie wordt hierna aangeduid als ‘ [X] ’. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [de VOF] ’, ‘ [vennoot sub 1] ’, ‘ [vennoot sub 2] ’ en ‘ [vennoot sub 3] ’, en gezamenlijk als ‘ [de VOF c.s.] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 april 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van de zijde van [de VOF c.s.] , met producties;
  • het tussenvonnis van 28 juni 2017, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het proces-verbaal dat buiten hun aanwezigheid is opgemaakt. [X] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 22 februari 2018. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van deze opmerkingen. Voor zover relevant, zal daarop nader worden ingegaan.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 november 2012 heeft [de VOF] aan [X] per e-mail een offerte uitgebracht voor de bouw en levering van een jacht van het type Corona 102 Salon (hierna: het jacht), voor een koopprijs van € 158.500,-- inclusief BTW. Op de offerte is vermeld dat de voorwaarden van de Nederlandse Jachtbouwindustrie (NJI) van toepassing zijn (hierna: de algemene voorwaarden). Bij voormelde e-mail is tevens een pdf-bestand gevoegd met de naam “
NJI_leveringsvoorwaarden_2010_nl.pdf”. Op 5 november 2012 heeft [X] de offerte en een orderbevestiging ondertekend (hierna: de overeenkomst).
2.2.
Vervolgens is [de VOF] gestart met de bouw van het jacht. [X] heeft in de periode van november 2012 tot en met november 2013 in verschillende termijnen in totaal een bedrag van € 170.045,70 betaald aan [de VOF] ter voldoening van de koopprijs en nader overeengekomen meerwerk.
2.3.
[de VOF] heeft een zogenaamde ‘verklaring van overeenstemming’ van het jacht opgesteld. In een verklaring van overeenstemming verklaart de jachtbouwer dat zijn producten voldoen aan de wettelijke vereisten. [de VOF] heeft tevens een vereiste “
Conformité Européenne”-markering (hierna: CE-markering) aangebracht op het jacht.
2.4.
Op 8 februari 2013 is het jacht te boek gesteld en op 13 juli 2013 is het jacht opgeleverd aan [X] . Aan het jacht is de naam “ […] ” toegekend.
2.5.
In de periode van 14 augustus 2013 tot en met 13 september 2013 heeft [de VOF] werkzaamheden verricht aan het jacht naar aanleiding van een lijst met opleverpunten van [X] . Ook in juli 2014 hebben werkzaamheden door [de VOF] plaatsgevonden. Voorts is in augustus 2014 de motor van het jacht opnieuw afgesteld.
2.6.
In juni 2015 heeft [X] [de VOF] te kennen gegeven het jacht te willen verkopen wegens persoonlijke omstandigheden. Het jacht heeft enige tijd te koop gestaan bij [de VOF] , maar is vervolgens door [X] uit de verkoop teruggetrokken en wederom door [X] in gebruik genomen.
2.7.
In juli 2015 heeft [de VOF] het roer van het jacht hersteld. Medio 2016 heeft [X] aan [de VOF] gemeld dat sprake is van bobbel- en roestvorming in de verf c.q. coating van het jacht. In september 2016 heeft de heer [A] (hierna: [A] ) in opdracht van [de VOF] de coating van het jacht onderzocht. [A] constateerde dat sprake is van loslatende primer.
2.8.
In september 2016 heeft de heer [B] (hierna: [B] ) in opdracht van [X] een deel-expertiserapport met betrekking tot de staat van het jacht opgesteld. Daarin heeft [B] een aantal gebreken geconstateerd en gemeld dat het jacht niet beschikt over de ‘verklaring van overeenstemming’.
2.9.
De heer [C] (hierna: [C] ) van Unigarant Verzekeringen, de verzekeraar van [X] , heeft het rapport van [B] van september 2016 op 9 december 2016 aan [de VOF] toegezonden. Op 9 december 2016 heeft [de VOF] aan [C] een kopie toegezonden van de ‘verklaring van overeenstemming’ van het jacht.
2.10.
[X] heeft daarop de heer ing. [D] (hierna: [D] ) ingeschakeld. In zijn rapport van 13 december 2016 heeft [D] geconstateerd dat [de VOF] volgens hem op het jacht ten onrechte een CE‑markering heeft aangebracht. Volgens dit rapport van [D] is het alsnog mogelijk om een geldige CE‑markering te verkrijgen, middels een zogenaamde “ [A] Construction Assessment” (hierna ook: PCA), te weten een conformiteitsbeoordelingsprocedure na de bouw, waarmee een CE-markering kan worden aangebracht.
2.11.
Tijdens een bespreking op 13 januari 2017 heeft [de VOF] aan [C] aangeboden de verf c.q. coating van het jacht te herstellen, alsmede de CE-markering van het jacht in orde te maken middels een PCA, voor zover dat nodig is. Tevens heeft [de VOF] aangegeven dat zij het traject voor een nieuwe CE‑markering op haar kosten zal uitvoeren, onder toezicht van Dutch Marine Inspection B.V. (hierna: DMI), in de persoon van de heer [E] (hierna: [E] ). DMI is een keuringsinstantie op grond van artikel 8 lid 1 van de Wet pleziervaartuigen 2016. [C] heeft namens [X] met de keuze voor DMI en [E] en met het aanbod van [de VOF] ingestemd.
2.12.
[de VOF] heeft op 27 februari 2017 voor het herstel van het jacht een CE-keuringsovereenkomst gesloten met DMI. In de week daaraan voorafgaand hebben [E] en [D] het jacht geïnspecteerd. Per e-mail van 27 februari 2017 heeft [D] [C] onder meer als volgt bericht:
“De inspectie is niet tot het laatste onderdeel uitgevoerd, maar zover dat een goede indruk is gekregen van de orde-grootte van de gebreken. Onder andere het laswerk aan de romp is niet voldoende, zeker op een groot aantal punten die ook door [B] zijn opgenoemd.
Onze indruk hier is, dat terecht gesteld wordt, dat herstel van dit item alleen al, de boot
vrijwel zeker in een total-loss situatie zal brengen. Hier scheelt het natuurlijk enorm of we rekenen met uitbesteed werk tegen een ‘verkoop-uurloon’, of dat de werf zelf hier uren in gaat stoppen. Hoe dan ook zal duidelijk moeten zijn welke werkzaamheden op welke manier uitgevoerd moeten gaan worden, en zal daarop ook controle uitgeoefend moeten worden. Als er een PCA traject opgestart wordt, valt deze controle onder de bemoeienis van DM1.”
2.13.
Bij brief van 17 maart 2017 heeft de advocaat van [X] [de VOF] aansprakelijk gesteld en de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst ingeroepen.
2.14.
Op 3 april 2017 heeft [E] [C] onder meer bericht dat het aanbrengen van een geldige CE-markering op het jacht mogelijk is. Mr. [bedrijfsjuridisch adviseur] (bedrijfsjuridisch adviseur van de Koninklijke Metaalunie) heeft op 3 april 2017 namens [de VOF] de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst door [X] betwist en gemeld dat [de VOF] , in navolging van eerdere berichten, aanbiedt om het jacht te herstellen.
2.15.
Krachtens verlof van de voorzieningenrechter van 30 maart 2017 heeft [X] conservatoir beslag gelegd ten laste van [de VOF c.s.] Op enig moment hebben partijen in verband met een kort geding een regeling getroffen over de gelegde beslagen, waarbij de beslagen zijn opgeheven.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[X] vordert – samengevat – dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht verklaart dat [X] de overeenkomst bij brief van 17 maart 2017 rechtsgeldig heeft vernietigd, dan wel de overeenkomst alsnog vernietigt;
[de VOF c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot terugbetaling van de koopsom van € 170.045,70 in ruil voor teruggave van het jacht binnen een termijn van twee weken na de datum van terugbetaling van de koopsom;
subsidiair:
3. de overeenkomst ontbindt;
4. [de VOF c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot terugbetaling van de koopsom van € 170.045,70 in ruil voor teruggave van het jacht binnen een termijn van twee weken na de datum van terugbetaling van de koopsom;
meer subsidiair:
5. voor recht verklaart dat [de VOF] onrechtmatig tegenover [X] heeft gehandeld door het jacht aan [X] te leveren zoals zij heeft gedaan;
6. [de VOF c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die [X] daardoor heeft geleden, vast te stellen op het verschil tussen de koopprijs en de huidige waarde van het jacht of een door de rechtbank te bepalen bedrag;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [de VOF c.s.] in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Hieraan legt [X] , kort gezegd, ten grondslag dat uit de rapporten van [B] en [D] blijkt dat het jacht een groot aantal gebreken vertoont. Daarom is de overeenkomst vernietigbaar wegens dwaling, dan wel bedrog, dan wel misbruik van omstandigheden. Voor zover daarvan geen sprake is, moet de overeenkomst worden ontbonden. Herstel van het jacht kan niet van [X] worden gevergd en is ook onmogelijk, omdat een PCA niet meer is toegestaan. Tot slot stelt [X] dat [de VOF] onrechtmatig heeft gehandeld, omdat [de VOF] [X] heeft misleid en het bovendien onzorgvuldig was om het jacht in de handel te brengen.
in reconventie
3.3.
[de VOF c.s.] vordert in reconventie opheffing van de door [X] ten laste van [de VOF c.s.] gelegde conservatoire beslagen, met veroordeling van [X] in de kosten van deze procedure.
in conventie en in reconventie
3.4.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Aard van de overeenkomst
4.1.
In de kern ligt de vraag voor of [X] de met [de VOF] gesloten overeenkomst kan vernietigen, dan wel ontbinden. De rechtbank stelt bij de beoordeling hiervan voorop dat sprake is van een koopovereenkomst, die tevens dient te worden aangemerkt als overeenkomst van aanneming van werk. Op grond van artikel 7:5 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) zijn derhalve zowel de bepalingen over koop, als de bepalingen over de overeenkomst van aanneming van werk van toepassing. Gelet op het ontbreken van andersluidende stellingen van partijen neemt de rechtbank verder tot uitgangspunt dat [X] bij het sluiten van de overeenkomst handelde als consument.
Terhandstelling van de algemene voorwaarden
4.2.
Voorts dient te worden vastgesteld of de algemene voorwaarden toepasselijk zijn. [de VOF c.s.] heeft zich beroepen op de algemene voorwaarden, terwijl [X] de toepasselijkheid daarvan heeft weersproken. De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.
[X] heeft bepleit dat de algemene voorwaarden niet tijdig aan [X] ter hand zijn gesteld. [de VOF c.s.] heeft in reactie hierop verwezen naar haar e-mail van 1 november 2012, waarbij het bestand met de bestandsnaam “
NJI_leveringsvoorwaarden_2010_nl.pdf” is meegezonden. [X] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat dit bestand de tekst van de algemene voorwaarden bevat, zodat dit vast is komen te staan. Omdat de overeenkomst daarná, op 5 november 2012, is gesloten, zijn de algemene voorwaarden tijdig ter hand gesteld. Of bepalingen van de algemene voorwaarden in strijd met de wet en/of onredelijk bezwarend zijn en daarom buiten toepassing dienen te blijven, zal in het navolgende, voor zover relevant, worden beoordeeld.
Beroep op dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden
4.4.
Ingevolge artikel 6:228 BW is een overeenkomst vernietigbaar – kort gezegd – wanneer sprake is van een onjuiste inlichting, het schenden van een mededelingsplicht, of wederzijdse dwaling, indien de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van de dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. [X] heeft hiertoe aangevoerd, dat achteraf is gebleken dat het door [de VOF c.s.] gebouwde jacht niet voldoet aan de specificaties zoals vermeld in de overeenkomst, geen (geldige) CE-markering heeft, niet aan de wettelijke vereisten voldoet en thans slechts € 45.000,-- waard is. Hiervan was [de VOF c.s.] op de hoogte, althans zij had hiervan op de hoogte moeten zijn, aldus [X] . [de VOF c.s.] heeft de vernietigbaarheid van de overeenkomst weersproken.
4.5.
Dit betoog van [X] faalt. Voor zover er bij de uitvoering van het werk door [de VOF c.s.] al is afgeweken van de in de overeenkomst genoemde specificaties en geen CE-markering is aangebracht – hetgeen [de VOF c.s.] (ten dele) betwist en in het navolgende aan de orde zal komen – is daarmee nog geen sprake geweest van een onjuiste voorstelling van zaken aan de zijde van [X] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. De door [X] geschetste gang van zaken betreft immers de uitvoering van de reeds gesloten overeenkomst. De rechtbank is hiermee van oordeel dat [X] stelt te hebben gedwaald omtrent een toekomstige omstandigheid. Ingevolge artikel 6:228 lid 2 BW kan een beroep op dwaling evenwel niet worden gegrond op een toekomstige omstandigheid. Aan de verdere beoordeling van het beroep op dwaling van [X] komt de rechtbank daarom niet toe. De stelling van [X] dat [de VOF c.s.] heeft verklaard dat zij de proeve voor het aanbrengen van CE-markeringen bij een steekproef in 2011 glansrijk heeft doorstaan doet hier niet af, reeds omdat niet is gebleken dat deze inlichting onjuist was.
4.6.
Aan het beroep op bedrog heeft [X] ten grondslag gelegd dat sprake is van fraude, gelet op het achteraf gebleken grote aantal gebreken van het jacht, waarvan [de VOF c.s.] volgens [X] op de hoogte was. Daarmee heeft [X] – mede gezien het voorgaande – als zodanig onvoldoende concreet gesteld, dat is voldaan aan de vereisten die artikel 3:44 lid 3 BW stelt aan een beroep op bedrog, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Hetzelfde geldt voor het niet of volstrekt onvoldoende toegelichte beroep van [X] op misbruik van omstandigheden.
4.7.
Gelet op het voorgaande zullen de primaire vorderingen van [X] (sub 1 en 2) worden afgewezen.
Beroep op ontbinding - ontbreken geldige CE-markering en gebrekkige verf c.q. coating
4.8.
De rechtbank komt daarom toe aan de beoordeling van de subsidiaire vorderingen van [X] tot ontbinding van de overeenkomst. [X] heeft betoogd dat de overeenkomst dient te worden ontbonden, gelet op de door [D] en [B] geconstateerde gebreken van het jacht. [de VOF c.s.] heeft dit weersproken. Zij erkent weliswaar dat het jacht voor wat betreft de CE-markering en de verf c.q. coating gebreken vertoont, maar stelt zich op het standpunt dat zij in de gelegenheid dient te worden gesteld om die gebreken te herstellen. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.9.
In artikel 7:22 lid 2 BW is samengevat bepaald dat de bevoegdheid tot ontbinding voor [X] pas ontstaat wanneer:
-herstel en vervanging onmogelijk zijn of van de verkoper niet gevergd kunnen worden, of
-de verkoper tekort is geschoten in (kort gezegd) zijn herstelverplichting.
Artikel 7:759 lid 1 BW bepaalt voorts dat indien het werk na oplevering gebreken vertoont waarvoor de aannemer aansprakelijk is, de opdrachtgever de aannemer gelegenheid dient te geven de gebreken weg te nemen, tenzij zulks in verband met de omstandigheden niet van de opdrachtgever gevergd kan worden.
4.10.
Tussen partijen staat vast dat [de VOF c.s.] herhaaldelijk heeft aangeboden de CE‑markering en de verf c.q. de coating van het jacht te herstellen. Dit betreft eveneens een aanbod om – op kosten van [de VOF c.s.] – het jacht zodanig te herstellen dat het voldoet aan de wettelijke vereisten die voor het jacht gelden. Immers: de CE‑markering wordt pas verstrekt indien aan die eisen wordt voldaan. [X] heeft dit aanbod aanvankelijk, te weten in januari dan wel februari 2017, geaccepteerd. Blijkens de brief van 17 maart 2017 is [X] hier echter op teruggekomen. Aan de rechtbank ligt thans de vraag voor of van [X] kan worden gevergd dat hij [de VOF c.s.] in de gelegenheid stelt het jacht te herstellen.
4.11.
De bezwaren van [X] die er op neerkomen dat hij er geen vertrouwen in heeft dat het herstel door [de VOF c.s.] zal leiden tot deugdelijk herstel van het jacht, omdat [de VOF c.s.] geen blijk heeft gegeven van goed vakmanschap, zijn door [de VOF c.s.] voldoende weerlegd. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat het herstel zal plaatsvinden onder toezicht van [E] van DMI, een keuringsinstantie op grond van artikel 8 lid 1 van de Wet pleziervaartuigen 2016. Tegen deze achtergrond vertrouwt de rechtbank erop dat DMI geen CE-markering zal verstrekken indien het jacht na herstel niet voldoet aan alle wettelijke vereisten, bijvoorbeeld ten aanzien van het (af)lassen van het jacht. Het betoog dat de rol van [E] in deze zaak ‘dubieus’ is, is onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat, mede gelet op het feit dat [X] in januari dan wel februari 2017 heeft ingestemd met toezicht door [E] van DMI. Dat het hier gaat om een serieus aanbod van [de VOF c.s.] tot herstel van het jacht blijkt uit het feit dat [de VOF] in februari 2017 reeds een keuringsovereenkomst heeft gesloten met DMI teneinde het herstel van het jacht onder toezicht van DMI aan te vangen. In het licht van deze omstandigheden, heeft [X] zijn bezwaren tegen het herstel door [de VOF c.s.] onvoldoende toegelicht.
4.12.
Het enkele feit dat [X] al verschillende keren heeft moeten dulden dat [de VOF c.s.] na de oplevering op 13 juli 2013 (herstel-)werkzaamheden verrichtte aan het jacht, doet hier niet aan af. Tussen partijen staat immers vast dat [X] [de VOF c.s.] nimmer in de gelegenheid heeft gesteld de CE‑markering en de coating c.q. verf van het jacht te herstellen. Daarbij neemt de rechtbank tevens de aard van de zaak in overweging, zijnde een recreatiejacht. [de VOF c.s.] heeft voldoende toegelicht, en [X] heeft onvoldoende concreet weersproken, dat het gebruikelijk is dat er regelmatig onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan een dergelijk jacht dienen te worden verricht.
4.13.
Verder heeft [X] in dit verband aangevoerd dat de kosten van herstel hoger zullen zijn dan de kosten van de bouw van een nieuw jacht. Dit is evenwel door [de VOF c.s.] weersproken. Aan de verdere beoordeling hiervan komt de rechtbank niet toe, omdat deze herstelkosten voor rekening van [de VOF c.s.] komen en [de VOF c.s.] aandringt op herstel. Dat het jacht ook na herstel minder waard zal zijn dan een jacht dat direct is opgeleverd met een geldige CE-markering, omdat het jacht volgens [X] “besmet” is, is onvoldoende concreet door [X] onderbouwd. De enkele stelling van [X] dat het schip is getaxeerd op een bedrag van € 45.000,-- doet daar niet aan af, omdat deze taxatie is gebaseerd op het jacht zonder (geldige) CE-markering. Dat van [X] niet kan worden gevergd dat hij [de VOF c.s.] in de gelegenheid stelt tot herstel van het jacht over te gaan, is gezien het voorgaande onvoldoende gebleken.
4.14.
[X] heeft voorts betoogd dat herstel onmogelijk is, omdat het jacht volgens hem niet meer kan worden voorzien van een CE-markering. Op 18 januari 2017 is de Wet pleziervaartuigen 2016 in werking getreden. De Wet pleziervaartuigen 2016 betreft de Nederlandse implementatie van de Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG (hierna: de Richtlijn). [X] wijst in dit verband op een e-mail van de heer [F] (hierna: [F] ) van de Inspectie Leefomgeving en Transport van 4 september 2017, waarin [F] meldt dat op grond van artikelen 19 en 23 van de Richtlijn een PCA slechts mogelijk is in geval van een ingrijpende verbouwing. Ook beroept [X] zich op een e‑mail van [B] van 8 augustus 2017, waarin [B] onder meer meldt dat vanwege onduidelijkheid over de interpretatie van de zinsnede “ingrijpende verbouwing” in de Richtlijn, de Europese Commissie heeft besloten om PCA’s tot nader order in het geheel te verbieden. [de VOF c.s.] heeft dit laatste weersproken en aangevoerd dat herstel mogelijk is, zowel door middel van een PCA (omdat sprake is van een ingrijpende verbouwing), als door herstel van het jacht onder de bestaande CE-markering, die door [de VOF] reeds bij de bouw van het jacht is verstrekt. Hierbij heeft [de VOF c.s.] onder meer verwezen naar e-mails van [F] van 4 december 2017 en 22 januari 2018 en de e-mails van [E] van 3 april 2017 en 16 november 2017, waaruit dit volgens [de VOF c.s.] blijkt.
4.15.
De rechtbank overweegt dat de stelplicht en de bewijslast van de stelling dat herstel onmogelijk is, bij [X] rust. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [de VOF c.s.] , heeft [X] niet aan zijn stelplicht voldaan. De enkele ontkenning dat sprake is van een ingrijpende verbouwing in de zin van de Richtlijn is daartoe niet voldoende. De e-mail van [F] van 4 september 2017 waar [X] zich op beroept, zegt namelijk niets over de vraag of de herstelwerkzaamheden van het onderhavige jacht zijn aan te merken als een ingrijpende verbouwing in de zin van de Richtlijn, terwijl [F] in zijn (latere) e-mails van 4 december 2017 en 22 januari 2018 juist bevestigt dat sprake kan zijn van een ingrijpende verbouwing. Dit is ook door [E] van DMI – die dergelijke PCA’s uitvoert – nogmaals herhaald in zijn e‑mails van 3 april 2017 en 16 november 2017.
Het betoog dat de Europese Commissie – in contrast tot de tekst van de Richtlijn, die immers in artikel 23 uitdrukkelijk de mogelijkheid van beoordeling na de bouw biedt – PCA’s heeft verboden, is voorts in het geheel niet door [X] onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Tevens is vast komen te staan dat herstel van het jacht ook mogelijk is onder de bestaande CE-markering, nu dit door [X] niet, althans niet voldoende concreet is weersproken. Dat herstel van het jacht onmogelijk is, is daarom niet vast komen te staan.
4.16.
Een en ander leidt tot de slotsom dat [X] [de VOF c.s.] in de gelegenheid dient te stellen tot herstel over te gaan van de CE-markering en de coating c.q. verf van het jacht. Omdat [X] [de VOF c.s.] daartoe niet in de gelegenheid heeft gesteld, kan de gevorderde ontbinding van de overeenkomst niet op deze gebreken worden gegrond.
Beroep op ontbinding – overige gebreken
4.17.
De (overige) in het rapport van [B] geconstateerde gebreken kunnen evenmin leiden tot de toewijzing van de gevorderde ontbinding, gelet op het navolgende.
4.18.
Ten aanzien van de gebreken zoals vermeld in de paragrafen 1 en 2 heeft [de VOF c.s.] aangeboden tot herstel over te gaan in het kader van het herstel van de CE-markering. [de VOF c.s.] dient daartoe in de gelegenheid te worden gesteld, omdat niet is gebleken dat herstel en vervanging onmogelijk zijn of van [de VOF] niet gevergd kunnen worden. Hetzelfde geldt voor de gestelde gebreken zoals genoemd in het rapport van [B] in paragraaf 4, punten a., b., g., h., i., j., l., n., en o en in paragraaf 6, punten b., c., h. en i.
Overige gebreken: de motor
4.19.
[X] stelt dat het vermogen van de motor 64 pk is, terwijl is overeengekomen dat een motor met 70 pk geleverd zou worden. Hij verwijst daarbij naar paragraaf 6 onder a. en d. van het rapport van [B] , waarin gebreken betreffende de motor van het jacht worden opgesomd.
[de VOF c.s.] heeft deze gebreken weersproken en daarbij toegelicht dat het motorvermogen middels verschillende normen gemeten kan worden. Vanaf januari 2017 wordt gemeten volgens de norm ISO3046/1, waaruit volgt dat de motor een vermogen heeft van 47 kW (zijnde 64 pk). Vóór januari 2017 werd het motorvermogen evenwel gemeten volgens de normen DIN6270/B en DIN70020, waaruit een maximumvermogen volgt van 51,4 kW (zijnde afgerond 70 pk). [X] heeft op zijn beurt het voorgaande niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat dit vaststaat. Het vermogen van de motor zoals werd gemeten vóór 2017 wijkt dan ook niet af van het destijds, te weten eveneens vóór januari 2017, door [de VOF] gecommuniceerde maximumvermogen van de motor. Dat de regels over de wijze waarop het vermogen dient te worden gemeten sinds dat moment zijn gewijzigd, brengt niet mee dat sprake is van een tekortkoming.
Overige gebreken: schending klachtplicht
4.20.
Ten aanzien van de overige punten in het rapport van [B] heeft [de VOF c.s.] zich er op beroepen dat [X] niet, althans niet tijdig heeft geklaagd. Hierover oordeelt de rechtbank als volgt.
4.21.
Anders dan [de VOF c.s.] heeft betoogd, toetst de rechtbank in dit kader niet aan de garantietermijn en de klachttermijn, zoals is bepaald in de artikelen 13 en 14 van de algemene voorwaarden. Omdat sprake is van een consumentenkoop, kunnen de rechten die de wet aan [X] ter zake van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [de VOF] toekent, immers niet worden beperkt of uitgesloten (artikel 7:6 lid 1 BW). Voor zover in de algemene voorwaarden derhalve een kortere vervaltermijn is opgenomen dan in de wet is bepaald, zijn die bepalingen vernietigbaar. De rechtbank zal daarom toetsen aan de klachtplicht en -termijn zoals bepaald in artikel 7:23 BW. Daarin is bepaald dat indien de consumentkoper niet binnen bekwame tijd nadat hij een gebrek heeft ontdekt, de verkoper daarvan kennis heeft gegeven, hij geen beroep kan doen op dat gebrek, waarbij een kennisgeving binnen twee maanden na de ontdekking als tijdig kan worden aangemerkt. De bewijslast ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het tijdsverloop zo lang is geweest dat niet kan worden gesproken van een tijdige klacht, rust bij [de VOF c.s.] Het ligt echter op de weg van [X] om gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat, en op welk tijdstip hij heeft geklaagd.
4.22.
[X] heeft betoogd dat hij zich in 2013, in juli 2014, en in 2015 heeft beklaagd over gebreken van het jacht, conform overgelegde gebrekenlijsten. [de VOF c.s.] heeft over de gebreken in 2013 en juli 2014 gesteld dat de haar bekende gebreken steeds door haar zijn hersteld, waarna die betreffende klachten waren verholpen. Dit volgt ook uit de door [X] overgelegde gebrekenlijst van juli 2014, waarin steeds de vervolgacties van [de VOF c.s.] zijn vermeld. [X] heeft dit onvoldoende concreet weersproken. Bovendien zijn de aanspraken uit hoofde van de klachten zoals vermeld op de lijsten uit 2013 en juli 2014 verjaard (in 2015, respectievelijk in juli 2016), gelet op de verjaringstermijn van twee jaar van artikel 7:23 lid 2 BW, zoals door [de VOF c.s.] ook is bepleit. Dat [X] in 2015 heeft geklaagd over andere gebreken dan het roer is door [de VOF c.s.] weersproken en is onvoldoende vast komen te staan. De overgelegde ongedateerde gebrekenlijst, die volgens [X] ziet op 2015 (productie 18 zijdens [X] ), bevat tevens opmerkingen over het jaar 2016 (punten 17 tot en met 19), zodat onaannemelijk is dat die gebrekenlijst in 2015 door [X] aan [de VOF] is verzonden en de rechtbank aan die lijst daarom geen waarde hecht.
4.23.
[X] heeft voorts aangevoerd dat de opgestelde gebrekenlijsten slechts een selectie betroffen van de gebreken en dat van hem niet gevergd kan worden dat hij klaagt over ieder afzonderlijk gebrek. Hierover overweegt de rechtbank dat indien de verkoper er – gelet op de omstandigheden van het geval – op bedacht moet zijn dat een vervolgonderzoek wordt ingesteld en dat daarbij soortgelijke gebreken aan het licht komen, de koper de verkoper niet op straffe van verval van rechten tijdig op de hoogte hoeft te brengen van verder ontdekte gebreken (vgl. HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617, NJ 2008/606 (Pouw/Visser)). Dat zich hier een dergelijke situatie voordoet, is echter onvoldoende komen vast te staan. Immers is gesteld noch gebleken dat [X] naar aanleiding van de gebrekenlijsten in 2013 en 2014 heeft aangekondigd dat (vervolg-)onderzoek zou plaatsvinden, of dat [de VOF c.s.] om een andere reden rekening moest houden met nadere klachten van [X] . [de VOF c.s.] heeft daarentegen voldoende aannemelijk gemaakt dat bij haar de indruk is gewekt dat na het herstel van de gebreken zoals genoemd op de lijsten, het jacht conform de overeenkomst en naar wens van [X] was opgeleverd.
4.24.
Het rapport van [B] van september 2016, waarin een groot aantal gebreken is opgesomd, is (pas) op 9 december 2016 voor het eerst aan [de VOF c.s.] toegezonden, derhalve bijna 3,5 jaar na de oplevering op 13 juli 2013 en meer dan twee maanden nadat het rapport was opgesteld. [X] heeft in dit kader aangevoerd dat de gebreken voor hem niet eenvoudig zichtbaar waren en dat hiervoor een deskundigenoordeel noodzakelijk was. In dit betoog kan [X] niet worden gevolgd voor wat betreft de gebreken zoals genoemd in het rapport van [B] in paragraaf 3 (punten b., c., d., en f. tot en met l.), paragraaf 4 (alle punten), paragraaf 5 (alle punten), en paragraaf 6 (punten e., f., g., j. en k.). Dit betreffen immers eenvoudig zichtbare gebreken, bijvoorbeeld aangaande de afwerking van het jacht, en plamuur, kit-, timmer, bekleding- en montagewerk. De gestelde gebreken met betrekking tot de waterafvoer en -aanzuiging leidden volgens [X] alle tot lekkage (of andere zichtbare schade), zodat de rechtbank aanneemt dat ook deze gebreken bij de oplevering op 13 juli 2013 of kort na de ingebruikneming door [X] zijn ontdekt. Dit is ook bevestigd door de verklaring van [X] ter zitting dat hij reeds voorafgaand aan het rapport van [B] op de hoogte was van een belangrijk deel van de gebreken die [B] in het rapport van september 2016 constateerde, maar daarover niet eerder bij [de VOF c.s.] heeft geklaagd. Ook heeft [X] bij gelegenheid van de zitting verklaard dat verscheidene gebreken aan het jacht voor [B] met één blik zichtbaar waren. Tevens is hierbij van belang, dat door [de VOF c.s.] voldoende is onderbouwd dat de door [B] gestelde gebreken reeds bij oplevering van het jacht op 13 juli 2013, althans vanaf hermontage van de specifieke onderdelen, bestonden en zichtbaar waren. Dat de gestelde gebreken pas later zijn ontstaan of zichtbaar zijn geworden, is door [X] onvoldoende toegelicht.
4.25.
Voor wat betreft de trillingen van de motor (paragraaf 3 onder a. en e. van het rapport van [B] ) heeft [de VOF c.s.] onweersproken gesteld dat de motor op 20 augustus 2014 opnieuw is afgesteld op kosten van [de VOF c.s.] , naar aanleiding van een klacht hierover van [X] . Dat [X] zich daarna nog heeft beklaagd bij [de VOF c.s.] over trillingen, is onvoldoende gebleken.
4.26.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat [de VOF c.s.] voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [X] te laat heeft geklaagd over de gestelde overige gebreken van het jacht in het rapport van [B] . Voldoende is immers vast komen te staan dat [X] de door [B] gestelde overige gebreken bij de oplevering op 13 juli 2013 of kort daarna heeft ontdekt, maar zich daarover pas in december 2016, derhalve bijna 3,5 jaar later, heeft beklaagd. Daarbij is tevens relevant dat [X] het jacht gedurende deze 3,5 jaar heeft gebruikt, ter gelegenheid van de zitting heeft verklaard in totaal ongeveer 500 uur met het jacht te hebben gevaren, en bovendien ook zelf werkzaamheden aan het jacht heeft laten verrichten. Daarbij wordt tevens meegewogen dat [de VOF c.s.] heeft betoogd, dat zij nadeel lijdt als gevolg van het tijdsverloop tussen de oplevering en de thans gestelde gebreken, omdat niet meer kan worden vastgesteld of sprake is van ofwel gebreken, ofwel inmiddels opgelopen gebruiksschade en/of door [X] zelf verrichtte aanpassingen aan het jacht.
4.27.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de schending van de klachtplicht van artikel 7:23 lid 1 BW en de verjaring van de vorderingen op grond van artikel 7:23 lid 2 BW, meebrengen dat de overige gestelde gebreken zoals vermeld in het rapport van [B] evenmin tot ontbinding van de overeenkomst kunnen leiden. De vorderingen sub 3 en 4 zullen dan ook worden afgewezen. Aan de (verdere) beoordeling of sprake is van gebreken wordt gezien het voorgaande niet toegekomen.
Beroep op onrechtmatige daad
4.28.
Uiterst subsidiair heeft [X] zich erop beroepen dat [de VOF c.s.] onrechtmatig heeft gehandeld door een jacht in de handel te brengen dat niet aan geldende veiligheidswetgeving voldoet, hetgeen maatschappelijk onzorgvuldig is. Tevens heeft [X] hieraan ten grondslag gelegd dat [de VOF c.s.] hem heeft misleid over de vraag of het jacht voldoet aan de overeenkomst.
4.29.
Hierin wordt [X] niet gevolgd. De stelling dat sprake is geweest van misleiding aan de zijde van [de VOF] , is door [X] onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat volgens [X] achteraf bleek dat het jacht niet voldeed aan de overeenkomst, is daartoe onvoldoende. Daarbij overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat [de VOF] (opzettelijk) geen (geldige) CE-markering heeft aangebracht op het jacht. Door [de VOF] is immers een CE-markering aangebracht, waarover evenwel later discussie is ontstaan, omdat het jacht (mogelijk) niet aan alle vereisten voldoet. Ook het in de handel brengen van het jacht levert – zonder nadere toelichting, die door [X] niet is gegeven – geen onrechtmatige daad van [de VOF c.s.] jegens [X] op. [X] heeft onvoldoende concreet gesteld en onderbouwd, dat [de VOF c.s.] heeft gehandeld in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid.
4.30.
Het voorgaande betekent dat ook de vorderingen onder 5 en 6 zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.31.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [de VOF c.s.] worden begroot op:
- griffierecht € 3.894,--
- salaris advocaat €
2.842,--(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.736,--
in reconventie
4.32.
De vorderingen in reconventie betreffen uitsluitend de opheffing van de door [X] gelegde conservatoire beslagen. Ter zitting heeft [de VOF c.s.] de vorderingen in reconventie verminderd in verband met de bereikte regeling tussen partijen als gevolg waarvan de beslagen zijn opgeheven. De rechtbank begrijpt [de VOF c.s.] aldus, dat zij daarmee heeft bedoeld te stellen dat zij haar vordering in reconventie tot nihil te verlagen. Daarmee is er geen geschil meer in deze zaak waarover de rechtbank dient te beslissen.
4.33.
In de omstandigheid dat partijen over de opheffing van de beslagen een regeling hebben getroffen, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [X] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [de VOF c.s.] tot op heden begroot op € 6.736,--,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
compenseert de proceskosten in reconventie aldus, dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op
28 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 2529