In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Iraanse Dublinclaimant, de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de eiser rechtmatig verblijf genoot op basis van zijn status als Dublinclaimant. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de eiser diende uit te vallen, aangezien de Staatssecretaris had gehandeld in strijd met de geldende jurisprudentie. De rechtbank heeft de onrechtmatigheid van de staandehouding erkend en geconcludeerd dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 560,- aan de eiser, alsook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.002,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel, en is openbaar gemaakt op 25 juni 2018.