ECLI:NL:RBDHA:2018:7740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
NL18.10678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van Dublinclaimant en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Iraanse Dublinclaimant, de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de eiser rechtmatig verblijf genoot op basis van zijn status als Dublinclaimant. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de eiser diende uit te vallen, aangezien de Staatssecretaris had gehandeld in strijd met de geldende jurisprudentie. De rechtbank heeft de onrechtmatigheid van de staandehouding erkend en geconcludeerd dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van het gebrek. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 560,- aan de eiser, alsook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.002,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel, en is openbaar gemaakt op 25 juni 2018.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL18.10678
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 juni 2018 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan Duitsland.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft de Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1981.
Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Eiser voert aan dat hij ten onrechte staande is gehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Eiser is een Dublinclaimant en heeft daarom rechtmatig verblijf op
grond van artikel 8, aanhef en onder m, van de Vw. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2992) en van 2 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1491). Verweerder
weet al sinds 1 november 2016 dat zijn werkwijze onrechtmatig is. Dat verweerder willens en wetens in strijd handelt met de Afdelingsjurisprudentie moet er toe leiden dat niet tot een belangenafweging wordt overgegaan. Indien de rechtbank daartoe al zou overgaan, dient de belangenafweging uit te vallen in het voordeel van eiser.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het belang om eiser in bewaring te stellen zo groot was dat ervoor is gekozen gebruik te maken van een onrechtmatige staandehouding. De overdrachtsdatum kon elk moment verstrijken en het was duidelijk dat eiser niet zou mee werken aan de overdracht. Eiser is eerder overgedragen aan Duitsland en hij is toen weer terug gekomen. Daarnaast heeft hij eerder voor overlast gezorgd. Gelet op het voorgaande dient een belangenafweging plaats te vinden en daarin dient het belang van verweerder zwaarder gewicht toe te komen dan het belang van eiser.
5. In de uitspraak van 1 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2992, heeft de Afdeling overwogen dat voor de staandehouding, overbrenging en ophouding van Dublinclaimanten die rechtmatig verblijf genieten ingevolge artikel 8, aanhef en onder m, van de Vw, geen rechtsgrondslag gevonden kan worden in artikel 50 van de Vw, dan wel artikel 6.1f van het Vb en dat voor de overbrenging van een vreemdeling van een asielzoekerscentrum naar een detentiecentrum een aan die overbrenging voorafgaande maatregel van bewaring is vereist. Verweerder heeft ook erkend dat de staandehouding op grond van artikel 50 van de Vw onrechtmatig is geweest, zodat dit tussen partijen niet in geschil is.
6. De onrechtmatigheid van de staandehouding maakt de daaropvolgende inbewaringstelling pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Uit de uitspraak van de ABRvS van 13 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1595) volgt dat van zwaarwegende belangen aan de kant van verweerder sprake kan zijn indien de vreemdeling daadwerkelijk op korte termijn kan worden uitgezet of het risico dat het voornemen tot uitzetting niet kan worden gerealiseerd onaanvaardbaar moet worden geacht.
7. In het feit dat willens en wetens door verweerder gebruik is gemaakt van een onrechtmatig middel ziet de rechtbank geen reden om de belangenafweging achterwege te laten, zoals eiser heeft betoogd. Dit maakt echter wel dat er sprake is van een zeer ernstig gebrek, zodat niet snel kan worden geoordeeld dat de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt dat verweerder er sinds de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2016 van op de hoogte is dat artikel 50, derde lid, van de Vw niet kan worden toegepast bij Dublinclaimanten omdat zij rechtmatig verblijf hebben. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 oktober 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:11966) is verweerder erop gewezen dat hij rekening moet houden met een voor hem merkbaar strengere belangenafweging. Uit de eerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 2 mei 2018 blijkt dat verweerder zijn werkwijze na de uitspraak van 1 november 2016 heeft aangepast, maar dat de nieuwe werkwijze, waarbij Dublinclaimanten gehoord worden nadat zij in bewaring zijn gesteld, eveneens onrechtmatig is. Uit de handelwijze van verweerder in dit geval, waarbij eiser als Dublinclaimant is staandegehouden, blijkt dat verweerder weer is teruggekeerd naar de oude, onrechtmatige werkwijze. Nu verweerder terugvalt op een werkwijze waarvan hij al ruim anderhalf jaar weet dat deze onrechtmatig is en waarbij hij
sinds oktober 2017 weet dat hij rekening moet houden met een strengere belangenafweging, kan naar het oordeel van de rechtbank niet snel worden geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uit zal vallen. Op een gegeven moment moet de uitvoering in overeenstemming zijn met de wet. Het gaat immers om een staandehouding met het oogmerk een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen. Aan het belang van verweerder komt daarom een afnemend gewicht toe en de telkens maar opnieuw optredende onrechtmatigheid van de staandehoudingen worden verweerder zwaarder aangerekend.
Verweerder heeft meerdere belangen gesteld, namelijk dat de overdrachtstermijn bijna was verstreken, dat eiser niet zou meewerken aan zijn overdracht en dat eiser voor overlast heeft gezorgd. De rechtbank is, gelet op wat hiervoor is overwogen, van oordeel dat de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
9. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 7 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 560,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 560,-, te betalen door de griffier;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
25 juni 2018

Documentcode: DSR2064436

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.