Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van een activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Ingevolge artikel 2.17 van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge artikel 2.2a, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), gelezen in samenhang met onderdeel D, categorie 14, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, voor zover hier van belang, is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het houden van ten minste 51 en ten hoogste 2000 schapen, een omgevingsvergunningplichtige activiteit die van invloed kan zijn op de fysieke leefomgeving.
Ingevolge artikel 5.13b van het Bor, wordt een omgevingsvergunning voor de categorieën activiteiten, bedoeld in artikel 2.2a, eerste lid, onder a tot en met i, geweigerd indien het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer, heeft beslist dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Artikel 7.17, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, schrijft voor dat het bevoegd gezag bij zijn beslissing of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld, rekening houdt met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn.
Uit bijlage III bij de mer-richtlijn (2014/52/EU) volgt dat onder meer rekening moet worden gehouden met de kenmerken en de plaats van het project. Bij de kenmerken van het project moet in het bijzonder verontreiniging en hinder als gevolg van het project in overweging worden genomen.