Overwegingen
1. Eiseres heeft eerder op 8 december 2014 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 9 oktober 2015 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 10 februari 2016 (AWB 15/18291) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd bij uitspraak van 17 maart 2016 (nr. 2016012557/1/V1 en 201601713/1/V1). Het besluit van 9 oktober 2015 staat daarmee in rechte vast.
2. Eiseres heeft vervolgens op 23 maart 2016 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Op diezelfde dag heeft verweerder een besluit genomen op grond van artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Eiseres is vervolgens diezelfde dag uitgezet naar Oekraïne. Bij besluit van 29 mei 2016 is deze opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
3. Vervolgens is eiseres op 8 december 2017 teruggekeerd naar Nederland en heeft zij op 12 december 2017 onderhavige opvolgende (derde) asielaanvraag ingediend. Zij heeft het volgende asielrelaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1973 en heeft zowel de Oekraïense als de Russische nationaliteit. Zij heeft de Oekraïne verlaten wegens problemen met haar criminele echtgenoot, die haar stelselmatig heeft mishandeld en haar daarnaast, al dan niet via andere personen, heeft bedreigd.
4. Verweerder heeft de identiteit, herkomst en nationaliteiten van eiseres geloofwaardig geacht. Tevens heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiseres Oekraïne heeft verlaten wegens problemen (huiselijk geweld) met haar echtgenoot. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Oekraïne een veilig land van herkomst is met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan. Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in het betreffende land, er aanleiding is om aan te nemen dat Oekraïne ten aanzien van haar haar verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in haar geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het standpunt in het bestreden besluit, dat eiseres vanwege haar Russische nationaliteit zich naar Rusland kan begeven om zich aan de problemen met haar echtgenoot te onttrekken en aldaar hulp/bescherming van de (hogere) autoriteiten in te roepen, vervalt.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
6. Niet in geschil is dat verweerder Oekraïne op de lijst van veilige landen van herkomst heeft kunnen plaatsen, zodat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Oekraïne geen bescherming nodig hebben. In geschil is of Oekraïne in het geval van eiseres als slachtoffer van huiselijk geweld kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Oekraïne voor haar wegens haar specifieke omstandigheden niet veilig is.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat de autoriteiten in Oekraïne niet bereid of in staat zijn tegen huiselijk geweld tegen vrouwen effectieve bescherming te bieden. Zij verwijst daartoe naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 22 december 2017 met de daarin aangehaalde rapporten.
8. Uit het in het bestreden besluit genoemde rapport van UK Home Office, Country Information and Guidance Ukraine: Women fearing gender based violence, van november 2015, alsook uit de door eiseres genoemde informatie, blijkt dat (huiselijk) geweld in de wet strafbaar is gesteld. Uit dit rapport van UK home Office blijkt voorts dat de autoriteiten maatregelen nemen naar aanleiding van aanklachten over huiselijk geweld teneinde slachtoffers te beschermen. Ook heeft dit geleid tot rechtszaken. De stelling van eiseres dat een dader van huiselijk geweld slechts voor maximaal 5 dagen kan worden gedetineerd, volgt niet uit de overgelegde informatie. Daarin staat alleen vermeld dat een verdachte van huiselijk geweld voor maximaal 5 dagen kan worden opgehouden door de autoriteiten. Dit zegt derhalve nog niets over een maximale straf bij een eventuele veroordeling voor (huiselijk) geweld. Uit het rapport van de Raad van Europa van 8 december 2017 blijkt voorts weliswaar dat Oekraïne het Verdrag van Istanbul (ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld) heeft ondertekend maar niet heeft geratificeerd, maar omtrent dit onderwerp is wel een actieplan opgesteld en is op 17 november 2016 een wetsvoorstel in eerste lezing door het parlement aangenomen. Uit de bijlage bij de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 11 oktober 2016 (Beoordelingen derde tranche), waarin Oekraïne als veilig land van herkomst wordt aangewezen, blijkt dat Oekraïne partij is bij verschillende mensenrechtenverdragen en dat de Oekraïense grondwet voorziet in het recht van burgers om in actie te komen tegen mensenrechtenschendingen door de nationale overheid of lokale overheden en dat, nadat de nationale mogelijkheden zijn uitgeput, de burger het recht heeft om een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Uit de informatie van Vluchtelingenwerk Nederland blijkt verder dat de wet voorschrijft dat de Oekraïense overheid onderdak moet bieden aan slachtoffers in elke grote stad. Gebleken is dat er daadwerkelijk plaatsen zijn waar onderdak bestaat, hoewel er vaak geen geld is om dergelijke gelegenheden te scheppen. Daarnaast blijkt uit het UK Home Office rapport dat er in Oekraïne ngo’s zijn die slachtoffers van huiselijk geweld opvang bieden en hulp kunnen bieden bij het verkrijgen van bescherming van de autoriteiten.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder uit genoemde informatie terecht heeft afgeleid dat er in Oekraïne wet- en regelgeving is die huiselijk geweld tegen vrouwen verbiedt en het voor de autoriteiten van dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden en dat deze bescherming ook feitelijk wordt geboden. Uit voormelde informatie blijkt weliswaar dat huiselijk geweld tegen vrouwen een serieus probleem blijft, dat dit vooral als een privéaangelegenheid tussen partners wordt gezien, dat het lastig is voor vrouwen om hulp te zoeken en hun aanklachten niet altijd serieus worden genomen, maar uit genoemde informatie kan niet worden afgeleid dat de geboden bescherming door de autoriteiten zodanig gebrekkig is dat Oekraïne voor vrouwen als slachtoffer van huiselijk geweld geen veilig land van herkomst is.
10. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Oekraïense autoriteiten haar niet zouden kunnen of willen helpen bij zich voordoende problemen ten aanzien van huiselijk geweld gepleegd door haar echtgenoot. Voor zover al wordt uitgegaan van de verklaring van eiseres dat de politie haar aangifte van huiselijk geweld tegen haar echtgenoot niet verder in behandeling heeft genomen, staat vast dat zij hiertegen geen klacht heeft ingediend bij de (hogere) autoriteiten en hen geen bescherming heeft gevraagd. Dat dit bij voorbaat zinloos dan wel gevaarlijk voor haar zou zijn nu haar echtgenoot criminele contacten heeft bij de overheid, heeft eiseres op geen enkele wijze nader geconcretiseerd of onderbouwd. Voorts heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij geen hulp/bescherming van de daartoe geëigende instanties zou kunnen vragen.
11. Gelet op het voorgaande en nu door eiseres niet meer wordt betwist dat sprake is van een opvolgende aanvraag die niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d of e, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk is verklaard, heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
12. Eiseres heeft gesteld dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod onrechtmatig zijn.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat de Terugkeerrichtlijn en de beginselen van non-refoulement en effectieve rechtelijke bescherming er aan in de weg staan dat een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd in het geval dat een asielzoekende derdelander, tijdens de termijn voor het indienen van een rechtsmiddel en hangende de beoordeling van dat rechtsmiddel, het recht heeft om in de lidstaat te verblijven. Eiseres verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar artikel 46, achtste lid, van de Procedurerichtlijn en de conclusie van de Advocaat-Generaal Mengozzi bij het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 juni 2017 (zaak S. Gnandi tegen de Belgische staat, C-181/16, ECLI:EU:C:2017:467). Nu eiseres naast het beroep tegen het bestreden besluit een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, mocht zij de beslissing op dit verzoek op grond van artikel 7.3, eerste lid, van het Vb 2000, en overeenkomstig artikel 46, achtste lid, van de Procedurerichtlijn, in Nederland afwachten en had zij derhalve rechtmatig verblijf in de zin van de Terugkeerrichtlijn, zodat aan haar ten tijde van het bestreden besluit nog geen terugkeerbesluit kon worden uitgevaardigd.
13. De rechtbank volgt dit betoog van eiseres niet en overweegt daartoe als volgt.
Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder de aanvraag van eiseres terecht als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Dit betreft een meeromvattende beschikking, waarbij is bepaald dat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tevens is aan haar een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Op grond van artikel 82, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt de werking van het bestreden besluit niet opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. Dit betekent dat op het moment dat het bestreden besluit werd genomen dit besluit met alle daaraan verbonden rechtsgevolgen onmiddellijk in werking trad. Op dat moment had eiseres derhalve geen rechtmatig verblijf meer in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 en was ook nog geen verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Er was derhalve sprake van onrechtmatig verblijf van eiseres, zodat aan haar een terugkeerbesluit kon worden uitgevaardigd. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar overweging 9 van de considerans behorend bij de Terugkeerrichtlijn, waarin is bepaald dat een onderdaan van een derde land die in een lidstaat asiel heeft aangevraagd niet wordt beschouwd als iemand die illegaal op het grondgebied van die lidstaat verblijft, totdat het afwijzende besluit inzake het verzoek respectievelijk het besluit waarbij het verblijfsrecht van de betrokkene wordt beëindigd, in werking is getreden.
Dat eiseres op dezelfde dag dat het bestreden besluit werd genomen beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, maakt voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Het enkel indienen van dit verzoek levert immers geen rechtmatig verblijf op in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 en schort de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet op. Ingevolge artikel 7.3, eerste lid, van het Vb 2000, en overeenkomstig artikel 46, achtste lid, van de Procedurerichtlijn, wordt het eiseres slechts toegestaan de uitspraak op dit verzoek in Nederland af te wachten. Dit betekent dat de uitvoering van het reeds genomen terugkeerbesluit tijdelijk wordt opgeschort, welke mogelijkheid ook voortvloeit uit artikel 13, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn. Tot slot volgt uit artikel 6, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn dat het besluit inzake de beëindiging van het legaal verblijf tezamen met een terugkeerbesluit kan worden genomen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij het bestreden besluit tevens terecht een terugkeerbesluit aan eiseres opgelegd.
14. Gelet op het voorgaande en nu aan eiseres ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 geen vertrektermijn is gegund, was verweerder gehouden op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod op te leggen.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.