Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2 De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van het geschil, nu het intrekken van het Nederlanderschap tot gevolg heeft dat hij niet langer rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
3 Bij vonnis van 7 juli 2016 heeft het Gerechtshof Den Haag verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan twee voorwaardelijk, en daarbij verschillende bijzondere voorwaarden gesteld. Volgens het Hof heeft verzoeker, verkort en zakelijk weergegeven, zich schuldig gemaakt aan strafbare handelingen ter voorbereiding van moord en/of doodslag met een terroristisch oogmerk. Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan het zich verwerven van vaardigheden tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Tenslotte heeft hij zich schuldig gemaakt aan het verspreiden van geschriften, afbeeldingen en (audio)bestanden waarin tot een terroristisch misdrijf wordt opgeruid.
Deze uitspraak staat in rechte vast, nu het cassatieberoep daartegen is ingetrokken.
4 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de misdrijven waarvoor verzoeker is veroordeeld worden aangemerkt als terroristische misdrijven die op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN kunnen leiden tot intrekking van het Nederlanderschap. Nu verzoeker zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezit, heeft intrekking van het Nederlanderschap niet tot gevolg dat hij staatloos wordt.
5 De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de bodemprocedure meerdere complexe rechtsvragen aan de orde zijn die zich niet goed lenen voor beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure.
6 Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom aan de hand van een belangenafweging worden beoordeeld, waarbij het gaat om het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit, afgewogen tegen het belang van verzoeker bij schorsing van (de rechtsgevolgen van) het bestreden besluit hangende het door hem daartegen ingediende bezwaarschrift.
7 Verzoeker verkreeg bij geboorte van rechtswege de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker woont in Nederland, is gehuwd en heeft twee, nog zeer jonge, minderjarige kinderen waarvoor hij mede zorg draagt. Zowel zijn echtgenote als zijn kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker heeft betoogd dat hij door de onmiddellijke werking van het besluit tot intrekking van zijn Nederlanderschap niet langer rechtmatig verblijf in Nederland heeft en hij daardoor niet meer in aanmerking zal komen voor bepaalde voorzieningen, zoals (voortzetting van) de begeleiding door de Reclassering, de mogelijkheid tot het volgen van de door hem beoogde opleiding en het openen van een bankrekening. Voorts vreest verzoeker dat hij, nu hij door de intrekking van zijn Nederlanderschap vreemdeling zonder verblijfsrecht wordt in de zin van de Vreemdelingenwet, uit Nederland kan worden verwijderd en daardoor niet in staat zal zijn de procedure tegen het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap in persoon te kunnen voeren.
8 Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat zijn belang bij een onmiddellijke uitvoering van het besluit gelegen is in het belang van de Staat om verzoekers band als staatsburger met Nederland niet langer te laten blijven voortbestaan.
9 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Het belang van verzoeker bij het opschorten van de rechtsgevolgen van de beslissing van verweerder is evident omdat intrekken van zijn Nederlandse nationaliteit directe gevolgen heeft voor de daaruit voortvloeiende rechten die bij intrekking direct komen te vervallen. Voorts weegt de voorzieningenrechter mee dat verzoeker belang heeft bij het in persoon voeren van zijn bezwaarprocedure. De stelling van verweerder dat uit de aard van de daden waarvoor verzoeker is veroordeeld voldoende belang zou blijken om aan het besluit directe werking toe te doen komen kan de voorzieningenrechter niet volgen. Immers, verweerder heeft niet nader concreet onderbouwd dat de veiligheid van het Koninkrijk c.q de openbare orde thans dermate in het geding is dat aan het besluit onmiddellijke werking dient te worden verbonden. Niet in geschil is dat verzoeker zich - sinds hij het onvoorwaardelijk opgelegde deel van zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten - heeft gehouden aan de opgelegde voorwaarden en maatregelen, waaronder begeleiding door de Reclassering. Ter zitting is voorts onweersproken door verzoeker naar voren gebracht dat hij de Reclassering heeft verzocht de begeleiding na ommekomst van zijn proeftijd op vrijwillige basis voort te zetten.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat de Minister van Buitenlandse Zaken het besluit van 23 maart 2015, tot aanwijzing van verzoeker als persoon op wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-II van toepassing is, op 25 mei 2018 heeft introkken, omdat niet gebleken is dat ‘de (…) gronden tot aanwijzing van betrokkene zich nog steeds voordoen’. Dat verzoeker – volgens verweerder - van deze lijst zou zijn verwijderd om uitzetting te vergemakkelijken, is onvoldoende ter onderbouwing dat verzoeker nog steeds een gevaar zou zijn voor veiligheid van het Koninkrijk c.q de openbare orde. Immers de voorwaarden voor het voornoemde besluit van 25 mei 2018 zijn niet gelegen in een uitzettingsprocedure uit Nederland.
Verzoeker heeft gesteld dat de onmiddellijke werking van het besluit tot intrekking Nederlanderschap zijn verwijdering uit Nederland tot gevolg zal hebben omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet.
Verweerder heeft betoogd dat verzoekers vertrek naar Marokko niet onomkeerbaar is in die zin dat, indien de bodemprocedure zou leiden tot het rechterlijk oordeel dat het Nederlanderschap van verzoeker niet had mogen worden ingetrokken hij in beginsel Nederland weer in zou kunnen reizen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met dit betoog miskent dat (tijdelijk) vertrek van verzoeker hangende de bezwaarprocedure een scheiding met zijn familie zal betekenen. Verzoeker heeft niet bestreden gesteld dat toelating van zijn Nederlandse echtgenote en zijn kinderen tot Marokko allerminst evident is. De voorzieningenrechter overweegt dat dit gegeven meegewogen dient te worden in de belangenafweging.
In het licht van vorenstaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoeker bij schorsing van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zwaarder wegen dan de belangen van verweerder.
Het belang van verzoeker bij een volledige heroverweging in de bezwaarfase waarbij hij in persoon aanwezig kan zijn dient te prevaleren boven het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het primaire besluit.
10 De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit van 8 mei 2018 worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).