4.2Bij brief van 10 juni 2018 heeft eiser ter onderbouwing van het telefonisch contact met zijn vader in september 2017 een (telefoon)factuur van [provider], gesteld op naam van de heer [persoon X], overgelegd samen met een brief van 8 juni 2018 van mevrouw [persoon Y] waarin zij onder meer verklaart dat eiser op 11 september 2017 in haar bijzijn naar zijn ouders in Libië heeft gebeld en zijn ouders van zijn bekering tot het christendom heeft verteld. Het bewijs van dit telefonisch contact is in de voornoemde factuur van [provider]. Verder heeft mevrouw [persoon Y] verklaard dat eiser geen contact via Viber tot stand kon brengen en dat eiser om die reden via haar vaste telefoonlijn met Libië heeft gebeld, zodat zijn ouders internet konden activeren en er contact via Viber opgenomen kon worden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hoewel sprake is van nieuwe elementen en bevindingen, deze niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het onderhavige asielrelaas borduurt voort op de vorige asielprocedure, waarin de bekering als asielmotief eveneens aan de orde is geweest. Met de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2017 is in die procedure in rechte komen vast te staan dat de bekering van eiser tot het christendom ongeloofwaardig is. Verweerder heeft zich thans niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn onderhavige relaas geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot een ander geloofwaardigheidsoordeel ten aanzien van de bekering kunnen leiden. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, nu sprake is van ongeloofwaardige bekering, het gestelde religieuze motief van eiser om aan zijn familie over zijn bekering te vertellen, eveneens ongeloofwaardig is. Dat ook een niet geloofwaardige bekering tot dreigementen kan leiden omdat anderen wel van de geloofwaardigheid van de bekering uitgaan, maakt het vorenstaande niet anders en neemt niet weg dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat in zijn geval van dergelijke dreigementen sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat eiser hierin niet is geslaagd. Hoewel verweerder het overleggen van de tekst van het gestelde bedreigende bericht niet heeft afgewacht, is eiser hierdoor niet in zijn belangen geschaad, nu gezien het verslag van het gehoor van 1 mei 2018 tijdens dat gehoor eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om over de inhoud van dat bericht te verklaren. Ook heeft verweerder in de besluitvorming gemotiveerd uiteengezet dat, ook indien het bericht wel zou zijn overgelegd, de inhoud hiervan niet tot een ander uitkomst in deze asielprocedure zou hebben geleid. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het bedoelde bericht niet van een verifieerbare, objectieve en onafhankelijke bron afkomstig is, omdat het niet te verifiëren valt door wie het Viber-account daadwerkelijk is aangemaakt en door wie het bericht daadwerkelijk is verzonden. De authenticiteit en herkomst van het bericht is aldus niet vast te stellen. De enkele stelling dat het bericht vanuit een Viber-account op naam van eisers vaders is verzonden, is daarom onvoldoende. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat niet uit te sluiten valt dat het bericht is verzonden om eiser aan een verblijfsvergunning te helpen. Hierbij is van belang dat eiser in het gehoor van 1 mei 2018 heeft verklaard dat zijn familie het goed vond dat hij in Nederland is en hier zijn verblijf tracht te regelen. Ook heeft eiser verklaard dat zijn familie zich zorgen maakte over het feit dat eiser geen legaal verblijf in Europa heeft. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij in de vorige procedure gelogen heeft dat hij met zijn familie problemen heeft gehad en dat hij toen koste wat koste op alle mogelijke manieren een verblijfsvergunning wilde krijgen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ook de overgelegde factuur van [provider] de gestelde bedreiging niet onderbouwt. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft aangegeven, blijkt uit deze factuur enkel dat op
11 september 2017 voor enkele seconden met een nummer in Libië is gebeld. Hieruit blijkt niet met welke persoon in Libië zou zijn gesproken en wat de inhoud van het gesprek is geweest. De verklaring van mevrouw [persoon Y] doet aan vorenstaande niet af, nu deze niet afkomstig is uit objectief en verifieerbare bron en niet duidelijk is geworden of zij dit eiser zelf heeft horen vertellen, waarbij de vraag rijst of zij de Arabische taal machtig is, of dat zij dit van eiser heeft vernomen.
Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad doordat de aanvraag is behandeld in de zogenoemde zes weken procedure, bedoeld in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000. Zoals verweerder in het voornemen heeft toegelicht, had op de onderhavige aanvraag kunnen worden beslist in de Algemene Asielprocedure, maar door het kiezen voor de zes weken procedure is aan eiser gelegenheid geboden om zijn telefoon over te leggen. Niet is gebleken dat eiser in de zes weken procedure onvoldoende gelegenheid heeft gehad om nieuwe feiten en omstandigheden, die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, naar voren te brengen.
Ook de stelling van eiser dat het verslag van het gehoor hem is onthouden en ten onrechte pas met het voornemen is toegezonden, treft geen doel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Gelet op de inhoud van de (met de zienswijze) ingediende correcties en aanvullingen, kan niet worden gezegd dat deze correcties en aanvullingen, indien ingediend vóór het uitbrengen van het voornemen, tot een andersluidend voornemen zouden hebben geleid.
6. Uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege bekering tot het christendom door zijn vader is bedreigd. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.