ECLI:NL:RBDHA:2018:7679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
NL18.10223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Libische nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door verweerder niet-ontvankelijk werd verklaard op basis van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij na zijn bekering tot het christendom bedreigd werd door zijn vader, maar het bedreigende bericht was afkomstig van een Viber-account dat niet verifieerbaar was. Tijdens de zitting op 12 juni 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het relaas van eiser besproken. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend die waren afgewezen, en verweerder oordeelde dat de nieuwe elementen in de aanvraag niet relevant waren voor de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk bedreigd was en dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10223

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.10224, plaatsgevonden op 12 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Fawzy. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1990 en dat hij de Libische nationaliteit heeft.
Eiser heeft op 18 november 2015 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 10 augustus 2016 is deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 1 september 2016 ongegrond verklaard (AWB 16/18057). Bij uitspraak van 25 oktober 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Hiermee is het besluit van 10 augustus 2016 in rechte vast komen te staan.
Op 22 februari 2017 heeft eiser een tweede aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 28 februari 2017 afgewezen als kennelijk ongegrond. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 23 maart 2017 ongegrond verklaard (AWB 17/4755). Bij uitspraak van 2 mei 2017 heeft de Afdeling in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Na de laatstgenoemde asielprocedure is eiser naar Duitsland afgereisd naar eigen zeggen in september 2017. Duitsland heeft op grond van de Dublinverordening Nederland verzocht om eiser terug te nemen. Nederland heeft deze zogenaamde Dublinclaim geaccepteerd. Na de overdracht aan Nederland is eiser bij besluit van 16 maart 2018 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Op 23 april 2018 heeft eiser de onderhavige aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op 23 april 2018 heeft verweerder de grond van de maatregel van bewaring gewijzigd in de grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000. Het hiertegen ingestelde beroep van eiser is door de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 16 mei 2018 (NL18.8212). Verweerder heeft de asielaanvraag behandeld in de zogenaamde zes weken procedure, bedoeld in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000.
2. Eiser heeft aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat hij na
11 september 2017 zijn ouders telefonisch heeft verteld dat hij tot het christendom is bekeerd. Vanwege de bekering is eiser bedreigd door zijn vader via de telefoon. Eiser heeft op zijn mobiele telefoon een tekstbericht met bedreiging van zijn vader ontvangen. De telefoon is echter ingenomen door de Nederlandse autoriteiten toen eiser in vreemdelingenbewaring werd gesteld, waardoor eiser zijn asielrelaas niet kan onderbouwen.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de opvolgende aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de
Vw 2000. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel sprake is van nieuwe elementen en bevindingen, hetgeen eiser naar voren heeft gebracht niet tot een ander oordeel kan leiden dan reeds eerder is overwogen. De bekering van eiser is ongeloofwaardig geacht in de tweede asielprocedure. Dit maakt ongeloofwaardig dat eiser aan zijn familie over zijn bekering heeft verteld. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij met een tekstbericht door zijn vader is bedreigd vanwege zijn bekering. Er bestaat daarom geen aanleiding om de verklaringen van eiser te onderwerpen aan een inhoudelijke toetsing.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser tevens medegedeeld dat het ten aanzien van hem uitgevaardigde terugkeerbesluit van 10 augustus 2015 en het opgelegde inreisverbod van 28 februari 2017 nog steeds van kracht zijn, nu eiser aan het bepaalde in deze besluiten geen gevolg heeft gegeven.
4.1
Eiser heeft in de beroepsgronden, onder verwijzing naar de zienswijze, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiser is bij het opleggen van de maatregel van bewaring gescheiden van zijn telefoon door verweerder, waardoor eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag het bedreigende tekstbericht niet kon tonen en zijn relaas niet kon onderbouwen. Verweerder kan over de waarde van het tekstbericht niets zeggen, nu verweerder geen kennis van dat bericht heeft. Daarbij komt dat het tekstbericht afkomstig is van een Viber-account, dat wel met waarborgen is omkleed. Door die waarborgen is de vader van eiser als bron te verifiëren. Het wantrouwen jegens de vader van eiser getuigt niet van het geven van het voordeel van de twijfel, hetwelk voortvloeit uit artikel 4 van de Definitierichtlijn. Het tekstbericht dient niet gezien te worden als een bewijs van de bekering, maar als bewijs van het dreigement. Verweerder stelt ten onrechte dat de ongeloofwaardigheid van de bekering de geloofwaardigheid van het tekstbericht zou ondergraven. Zelfs een ongeloofwaardige bekering kan wel aanleiding zijn tot dreigementen op grond van religieuze gronden, omdat anderen, zoals eisers familie, wel van de geloofwaardigheid van de bekering uitgaan.
Eiser kan zich voorts niet verenigen met de gegeven termijnen. Het plaatsen van eiser in de zes weken termijn-procedure bedoeld in artikel 59b van de Vw 2000 is niet als een daadwerkelijke facilitering van de asielaanvraag aan te merken. De termijn voor een reactie op het gehoor was slechts één dag, wat veel te kort is. Het verslag van het gehoor is eerst met het voornemen meegezonden, hetgeen ook niet juist is.
Tenslotte is aangevoerd dat het voornemen ontijdig is verzonden, nu ten onrechte niet op het overleggen van het tekstbericht van de telefoon van eiser is gewacht. Aan eiser is toegezegd dat het tekstbericht zal worden meegenomen bij de beoordeling en hem is een termijn tot
15 mei 2018 verleend voor het overleggen van dit bericht. Het voornemen van 10 mei 2018 is echter voor die datum uitgebracht. Dit is in strijd met het vertrouwensbeginsel en dus niet zorgvuldig.
Nu sprake is van nieuwe elementen, is de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het relaas had inhoudelijk getoetst moeten worden.
4.2
Bij brief van 10 juni 2018 heeft eiser ter onderbouwing van het telefonisch contact met zijn vader in september 2017 een (telefoon)factuur van [provider], gesteld op naam van de heer [persoon X], overgelegd samen met een brief van 8 juni 2018 van mevrouw [persoon Y] waarin zij onder meer verklaart dat eiser op 11 september 2017 in haar bijzijn naar zijn ouders in Libië heeft gebeld en zijn ouders van zijn bekering tot het christendom heeft verteld. Het bewijs van dit telefonisch contact is in de voornoemde factuur van [provider]. Verder heeft mevrouw [persoon Y] verklaard dat eiser geen contact via Viber tot stand kon brengen en dat eiser om die reden via haar vaste telefoonlijn met Libië heeft gebeld, zodat zijn ouders internet konden activeren en er contact via Viber opgenomen kon worden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hoewel sprake is van nieuwe elementen en bevindingen, deze niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het onderhavige asielrelaas borduurt voort op de vorige asielprocedure, waarin de bekering als asielmotief eveneens aan de orde is geweest. Met de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2017 is in die procedure in rechte komen vast te staan dat de bekering van eiser tot het christendom ongeloofwaardig is. Verweerder heeft zich thans niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn onderhavige relaas geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot een ander geloofwaardigheidsoordeel ten aanzien van de bekering kunnen leiden. Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, nu sprake is van ongeloofwaardige bekering, het gestelde religieuze motief van eiser om aan zijn familie over zijn bekering te vertellen, eveneens ongeloofwaardig is. Dat ook een niet geloofwaardige bekering tot dreigementen kan leiden omdat anderen wel van de geloofwaardigheid van de bekering uitgaan, maakt het vorenstaande niet anders en neemt niet weg dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat in zijn geval van dergelijke dreigementen sprake is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat eiser hierin niet is geslaagd. Hoewel verweerder het overleggen van de tekst van het gestelde bedreigende bericht niet heeft afgewacht, is eiser hierdoor niet in zijn belangen geschaad, nu gezien het verslag van het gehoor van 1 mei 2018 tijdens dat gehoor eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om over de inhoud van dat bericht te verklaren. Ook heeft verweerder in de besluitvorming gemotiveerd uiteengezet dat, ook indien het bericht wel zou zijn overgelegd, de inhoud hiervan niet tot een ander uitkomst in deze asielprocedure zou hebben geleid. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het bedoelde bericht niet van een verifieerbare, objectieve en onafhankelijke bron afkomstig is, omdat het niet te verifiëren valt door wie het Viber-account daadwerkelijk is aangemaakt en door wie het bericht daadwerkelijk is verzonden. De authenticiteit en herkomst van het bericht is aldus niet vast te stellen. De enkele stelling dat het bericht vanuit een Viber-account op naam van eisers vaders is verzonden, is daarom onvoldoende. Verweerder heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat niet uit te sluiten valt dat het bericht is verzonden om eiser aan een verblijfsvergunning te helpen. Hierbij is van belang dat eiser in het gehoor van 1 mei 2018 heeft verklaard dat zijn familie het goed vond dat hij in Nederland is en hier zijn verblijf tracht te regelen. Ook heeft eiser verklaard dat zijn familie zich zorgen maakte over het feit dat eiser geen legaal verblijf in Europa heeft. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij in de vorige procedure gelogen heeft dat hij met zijn familie problemen heeft gehad en dat hij toen koste wat koste op alle mogelijke manieren een verblijfsvergunning wilde krijgen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ook de overgelegde factuur van [provider] de gestelde bedreiging niet onderbouwt. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft aangegeven, blijkt uit deze factuur enkel dat op
11 september 2017 voor enkele seconden met een nummer in Libië is gebeld. Hieruit blijkt niet met welke persoon in Libië zou zijn gesproken en wat de inhoud van het gesprek is geweest. De verklaring van mevrouw [persoon Y] doet aan vorenstaande niet af, nu deze niet afkomstig is uit objectief en verifieerbare bron en niet duidelijk is geworden of zij dit eiser zelf heeft horen vertellen, waarbij de vraag rijst of zij de Arabische taal machtig is, of dat zij dit van eiser heeft vernomen.
Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad doordat de aanvraag is behandeld in de zogenoemde zes weken procedure, bedoeld in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000. Zoals verweerder in het voornemen heeft toegelicht, had op de onderhavige aanvraag kunnen worden beslist in de Algemene Asielprocedure, maar door het kiezen voor de zes weken procedure is aan eiser gelegenheid geboden om zijn telefoon over te leggen. Niet is gebleken dat eiser in de zes weken procedure onvoldoende gelegenheid heeft gehad om nieuwe feiten en omstandigheden, die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, naar voren te brengen.
Ook de stelling van eiser dat het verslag van het gehoor hem is onthouden en ten onrechte pas met het voornemen is toegezonden, treft geen doel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Gelet op de inhoud van de (met de zienswijze) ingediende correcties en aanvullingen, kan niet worden gezegd dat deze correcties en aanvullingen, indien ingediend vóór het uitbrengen van het voornemen, tot een andersluidend voornemen zouden hebben geleid.
6. Uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege bekering tot het christendom door zijn vader is bedreigd. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.