Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[verzoeker 1] , wonende te [woonplaats 1] (Libanon),
SOCIETÉ IMMOBILIÈRE DES CIMES, gevestigd te Beiroet Achrafieh (Libanon),
JEMNICE B.V., statutair gevestigd te Den Haag en kantoorhoudende te Amsterdam,
1.De procedure
- het verzoekschrift van [verzoekers] , met de daarbij overgelegde producties;
- het verweerschrift van [verweerders] , met de daarbij overgelegde producties.
2.De feiten
- [verweerder 2] heeft een strafrechtelijke aanklacht ingediend tegen [verzoeker 1] wegens misleiding van de rechter. Inmiddels is besloten om niet tot strafrechtelijke vervolging over te gaan.
- [verweerder 2] heeft cassatieberoep ingesteld tegen de Franse uitspraak in hoger beroep. Dat cassatieberoep is op verzoek van [verzoekers] op 9 november 2017 doorgehaald. Dat is in Frankrijk in beginsel mogelijk indien door een in hoger beroep veroordeelde nog geen uitvoering is gegeven aan een – uitvoerbaar bij voorraad verklaard – arrest, zoals hier het geval was. Bij deze beslissing is voorbij gegaan aan het verweer van [verweerder 2] inhoudende dat, kort gezegd, nakoming voor hem onmogelijk en/of onredelijk bezwarend is. [verweerder 2] kan binnen twee jaar opnieuw in cassatie gaan, mits hij alsnog voldoet aan de Franse uitspraak in hoger beroep;
- [verweerder 2] heeft daarna aan de Franse executierechter verzocht om, verkort weergegeven, ontneming van de uitvoerbaarheid bij voorraad aan de Franse uitspraak in hoger beroep. In dit verzoek is hij op 23 februari 2018 niet ontvankelijk verklaard. [verweerder 2] heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Op dat hoger beroep is nog niet beslist.
- Aan [verzoekers] zijn door het Court d’Appel certificaten afgegeven op grond van artikel 53 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), hierna te noemen: ‘de herschikte EEX-verordening’.
- [verzoekers] hebben op 22 september 2017 executoriaal beslag laten leggen op alle aandelen van [verweerder 2] in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jemnice B.V. (hierna: ‘de aandelen’ en ‘het beslag’).
- [verweerder 2] heeft kort daarna een verzoek bij deze rechtbank ingediend tot, kort gezegd, weigering dan wel opschorting van de tenuitvoerlegging van de Franse uitspraak in hoger beroep op grond van artikel 46 van de herschikte EEX-verordening. In die procedure (hierna ook: ‘de EEX-weigeringsprocedure’) heeft ook een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 17 mei 2018, voorafgaand aan de mondelinge behandeling in dit geding. Op dat verzoek zal tevens vandaag worden beslist.
- [verzoekers] zijn op 20 oktober 2017 de onderhavige procedure gestart (hierna: ‘de 474g-procedure’);
- [verweerder 2] is eind 2017 een kort geding gestart bij de rechtbank Den Haag waarin hij, kort gezegd, de schorsing van de tenuitvoerlegging van het beslag heeft gevorderd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbrak echter aan de zijde van [verweerder 2] een rechtens te respecteren belang daarbij. Dat was volgens de voorzieningenrechter het geval omdat verkoop van de aandelen eerst kan plaatsvinden nadat de rechtbank het verzoek in de 474g-procedure heeft toegewezen en de rechter in die procedure ook de rol van executierechter kan vervullen en derhalve kan oordelen over de door [verweerder 2] in het kort geding aangevoerde gronden om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de Franse uitspraak in hoger beroep te komen. De vordering in kort geding is daarom bij vonnis van 22 januari 2018 afgewezen. [verweerder 2] heeft hoger beroep aangetekend tegen dat vonnis. Daarop is nog niet beslist.