ECLI:NL:RBDHA:2018:762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR op 23 december 2016. Hiertegen heeft hij op 8 februari 2017 een bezwaarschrift ingediend, dat door het CBR op 16 maart 2017 niet-ontvankelijk werd verklaard. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijkverklaring.

Tijdens de zitting op 23 november 2017 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, en dat de eiser geen verschoonbare omstandigheden heeft aangevoerd die deze termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. De eiser had aangevoerd dat hij vanwege een ziekenhuisopname van 11 tot en met 22 december 2016 niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet tot verschoonbaarheid leiden, aangezien het besluit op 23 december 2016 was genomen en de eiser het besluit tijdig had kunnen ontvangen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser het risico van de termijnoverschrijding voor zijn rekening moet nemen en dat het CBR het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 17/2647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Bhulai),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder,
(gemachtigde: mr. D. Schokker)

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2016 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 16 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2017.
Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 23 december 2016 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift, gedateerd 8 februari 2017, is door verweerder ontvangen op 10 februari 2017.
1.2
In het bezwaarschrift van 8 februari 2017 en in een telefoongesprek met verweerder op 15 februari 2017 heeft eiser toegelicht waarom het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het door eiser ingediende bezwaarschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend en eiser hiervoor geen verschoonbare omstandigheden heeft aangevoerd.
2.1
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3 Eiser heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding is te wijten aan het feit dat hij van 11 december 2016 tot en met 22 december 2016 in het ziekenhuis is opgenomen geweest vanwege een ernstige vorm van acuut nierfalen en ook na zijn ontslag uit het ziekenhuis nog langere tijd is aangewezen geweest op hulp om te herstellen en zijn zaken te regelen. Eiser had daarbij geen enkele hulp of steun van zijn familie. Eiser heeft direct na kennisname van het besluit hiertegen bezwaar aangetekend. Daardoor heeft het indienen van het bezwaarschrift langer geduurd dan de wettelijk toegestane termijn.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Niet in geschil is dat buiten de in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb voorgeschreven termijn een bezwaarschrift is ingediend tegen het primaire besluit.
4.2
Ter beoordeling ligt daarom uitsluitend de vraag voor of die termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
Dat eiser, hoe betreurenswaardig ook, van 11 december 2016 tot en met 22 december 2016 is opgenomen in het ziekenhuis leidt niet tot verschoonbaarheid, aangezien het besluit dateert van 23 december 2016 en hier een bezwaartermijn aan was verbonden van 6 weken. Gesteld noch gebleken is dat eiser het besluit niet tijdig heeft ontvangen.
Eiser had overigens, omwille van de tijd, ook pro forma bezwaar kunnen instellen en op een later moment – al dan niet met behulp van een gemachtigde of iemand anders - bezwaargronden kunnen indienen.
Het komt derhalve voor risico en rekening van eiser dat het bezwaar te laat is ingediend.
4.4
Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.