ECLI:NL:RBDHA:2018:7586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
NL18.10528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en procedurele tekortkomingen in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser op illegale wijze via Italië de buitengrens had overschreden. Eiser heeft op 4 juni 2018 beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 12 juni 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd duidelijk dat de Italiaanse autoriteiten niet binnen de gestelde termijn hadden gereageerd op het verzoek om overname van de eiser, wat leidde tot de conclusie dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek.

De rechtbank oordeelde dat de eiser in zijn belangen was geschaad omdat hij en zijn gemachtigde niet op de hoogte waren gesteld van het voornemen van de Staatssecretaris en daardoor niet in de gelegenheid waren gesteld om een zienswijze in te dienen. Dit gebrek in de procedure was dermate fundamenteel dat het niet kon worden hersteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eiser alsnog de mogelijkheid krijgt om een zienswijze in te dienen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1002,-.

De uitspraak benadrukt het belang van de voornemenprocedure in asielzaken en de noodzaak voor de autoriteiten om de betrokkenen tijdig en correct te informeren over hun rechten en de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10528

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 4 juni 2018 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.10529, plaatsgevonden op 12 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H.C. Khanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft erkend dat het bestreden besluit eerst op 4 juni 2018 rechtsgeldig bekend is gemaakt. Eerst dan is de termijn voor het indienen van een beroepschrift aangevangen. Nu het beroepschrift op 4 juni 2018 is ingediend, is het beroep tijdig ingesteld en derhalve ontvankelijk.
2.1
Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [geboortedatum] 1978 en dat hij de Pakistaanse nationaliteit heeft. Op 1 februari 2018 heeft hij de onderhavige asielaanvraag ingediend.
2.2
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 17 januari 2018 op illegale wijze via Italië de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Eurodacverordening heeft overschreden.
2.3
Op 3 februari 2018 is eiser gehoord omtrent zijn bezwaren tegen het niet in behandeling nemen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
Het verslag van dit gehoor is niet naar het juiste faxnummer van de gemachtigde van eiser verzonden, waardoor geen correcties en aanvullingen zijn ingediend.
2.4
Op 16 februari 2018 is Italië gevraagd om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
2.5
De Italiaanse autoriteiten hebben niet binnen de termijn van twee maanden, die in artikel 22 van de Dublinverordening is gesteld, gereageerd. Het zonder reactie laten verstrijken van deze termijn staat op grond van de voornoemde bepaling gelijk met aanvaarding van het verzoek. Sinds 17 april 2018 staat de verantwoordelijkheid van Italië voor de behandeling van het asielverzoek vast.
2.6
Op 8 mei 2018 heeft verweerder een voornemen uitgebracht.
Het voornemen is eveneens naar een onjuist faxnummer verzonden, waardoor geen zienswijze is ingediend.
2.7
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft overwogen dat niet is gebleken van belemmeringen voor de feitelijke overdracht van eiser aan de autoriteiten van Italië. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser te kennen heeft gegeven te zullen meewerken aan de door de Dienst Terugkeer en Vertrek gefaciliteerde overdracht naar Italië.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Eiser heeft in de beroepsgronden en ter zitting aangevoerd dat hij in zijn belangen is geschaad omdat hij en zijn gemachtigde nooit op de hoogte zijn gesteld van het voornemen en niet in de gelegenheid zijn geweest daarop te reageren. Het is niet uit te sluiten dat indien eiser correcties en aanvullingen op het gehoorverslag zou hebben ingediend, dit tot een ander voornemen zou hebben geleid, en dat indien eiser een zienswijze zou hebben ingediend, verweerder een andersluidend besluit zou hebben genomen. Nu de voornemenprocedure een essentieel, wettelijk voorgeschreven, onderdeel van de asielprocedure is, is geen sprake van een formeel gebrek dat eventueel in beroep kan worden hersteld of gepasseerd. De zaak moet terug worden verwezen naar de aanvraagfase, zodat er ruimte ontstaat voor onderbouwing van de bezwaren tegen de overdracht aan Italië, zoals het bestaan van medische gronden en gronden van humanitaire aard. Eiser is ten gevolge van het verblijf in Libië en de overtocht over zee, waarbij hij bijna is verdronken, ernstig getraumatiseerd geraakt. Hij heeft ook lichamelijke klachten en wordt intensief medisch behandeld, psychologisch en met medicijnen. Eiser verblijft grotendeels buiten het AZC bij zijn zwager en diens gezin in Den Haag, die hem op allerlei manieren proberen te ondersteunen. Er is sprake van een sterke afhankelijkheid van eiser van deze familieleden. Daarnaast is eiser Ahmadi en is opgenomen in de omvangrijke Ahmadiyya-gemeenschap in Nederland, waarvan hij ook veel steun ondervindt.
3.2
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser tijdens het gehoor voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen en dat verweerder al hetgeen eiser heeft verklaard, betrokken heeft bij het uitbrengen van het voornemen. Volgens verweerder is eiser niet erin geslaagd om aannemelijk te maken dat verweerder ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Dat de gemachtigde van eiser niet in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen, is onzorgvuldig, maar maakt nog niet dat eiser in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft in beroep en ter zitting alsnog gronden tegen de overdracht kunnen aanvoeren, maar deze gronden brengen verweerder niet tot een ander oordeel. Eiser heeft zijn medische klachten niet met stukken onderbouwd en heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in dit geval niet ervan mag uitgaan dat de medische voorzieningen in de lidstaten in beginsel vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten en, indien geïndiceerd, ook ter beschikking staan aan personen die worden overgedragen in het kader van de Dublinverordening. Voorts heeft eiser de gestelde familieband en afhankelijkheid van familieleden die in Nederland wonen, niet aannemelijk gemaakt, noch heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij in Italië geen beroep kan doen op een daar aanwezige Ahmadiyya-gemeenschap.
3.3
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat eiser door de onzorgvuldige procedure in de voornemenfase niet in zijn belangen is geschaad. Doordat het voornemen niet aan de gemachtigde van eiser is verzonden, is eiser de mogelijkheid ontnomen om een zienswijze in te dienen. De gemachtigde van eiser is bovendien pas na een week, per toeval, op de hoogte geraakt dat verweerder op 25 mei 2018 een besluit op de aanvraag heeft genomen. Weliswaar is eiser in de gelegenheid geweest om in de beroepsprocedure te reageren op het voornemen, maar de onderhavige procedure voorziet expliciet in een zienswijze, waarop in het bestreden besluit wordt ingegaan. Ook volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de mogelijkheid voor de vreemdeling om een zienswijze naar voren te brengen moet worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op aanvraag. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU0294.
De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat het gebrek dat aan de besluitvorming van verweerder kleeft, dermate fundamenteel is, dat dat gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden gepasseerd omdat eiser hierdoor in zijn belangen ernstig wordt geschaad.
4. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
5. Gelet op het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Verweerder dient eiser in de gelegenheid te stellen om alsnog binnen twee weken na deze uitspraak schriftelijk een zienswijze op het voornemen kenbaar te maken. Verweerder dient vervolgens na ontvangst van deze zienswijze en met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.