ECLI:NL:RBDHA:2018:7586
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en procedurele tekortkomingen in Dublin-zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser op illegale wijze via Italië de buitengrens had overschreden. Eiser heeft op 4 juni 2018 beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 12 juni 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd duidelijk dat de Italiaanse autoriteiten niet binnen de gestelde termijn hadden gereageerd op het verzoek om overname van de eiser, wat leidde tot de conclusie dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek.
De rechtbank oordeelde dat de eiser in zijn belangen was geschaad omdat hij en zijn gemachtigde niet op de hoogte waren gesteld van het voornemen van de Staatssecretaris en daardoor niet in de gelegenheid waren gesteld om een zienswijze in te dienen. Dit gebrek in de procedure was dermate fundamenteel dat het niet kon worden hersteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eiser alsnog de mogelijkheid krijgt om een zienswijze in te dienen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1002,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de voornemenprocedure in asielzaken en de noodzaak voor de autoriteiten om de betrokkenen tijdig en correct te informeren over hun rechten en de procedure.