ECLI:NL:RBDHA:2018:7540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Ziektewetuitkering wegens onvoldoende medische onderbouwing van klachten

Op 25 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K. Bingöl, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J. van Riet. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een Ziektewetuitkering per 7 juni 2017, welke door verweerder op 10 juli 2017 werd afgewezen. Eiseres stelde dat haar klachten, waaronder stemklachten, psychische klachten en lichamelijke klachten als gevolg van een navelbreuk, waren onderschat en dat zij niet in staat was om de eerder geduide functies te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van verweerder, gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen objectieve medische informatie was overgelegd die de toegenomen klachten kon onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat eiseres op de datum in geding in staat was om de eerder geduide functies te verrichten en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/8168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Bingöl),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J. van Riet).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering ingevolge de Ziektewet per 7 juni 2017 afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiseres was werkzaam als administratie medewerkster voor 36,19 uur per week. Op 14 januari 2016 heeft zij zich ziek gemeld voornamelijk vanwege stemklachten en is aan haar een ZW-uitkering toegekend. Naar aanleiding van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWB) is verweerder tot de conclusie gekomen dat eiseres niet meer geschikt is voor haar eigen arbeid maar wel voor de door de arbeidsdeskundige geduide functies. Bij besluit van 22 december 2016 heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres beëindigd en hieraan ten grondslag gelegd dat zij per 12 januari 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard en het besluit is inmiddels in rechte komen vast te staan.
1.2
Op 7 juni 2017 heeft eiseres zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met stemklachten, psychische klachten en lichamelijke klachten als gevolg van een navelbreuk.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres op de datum in geding, te weten primair 7 juni 2017 en subsidiair 10 juli 2017, niet als toegenomen arbeidsongeschikt is te beschouwen en dat zij in staat is ten minste één van de eerder geduide functies in het kader van de EZWB te verrichten.
3. Eiseres voert aan dat haar klachten zijn onderschat. Zij ervaart veel beperkingen als gevolg van haar navelbreuk en ook als gevolg van het inkrimpen van haar kleine hersenen. Daarnaast heeft ze een spraakprobleem. Door deze lichamelijke klachten zijn haar psychische klachten toegenomen. De beperkingen zijn niet goed opgenomen in de Functionele mogelijkheden lijst zoals deze op 10 juli 2017 door de verzekeringsarts is opgesteld. Zo heeft de verzekeringsarts geen beperking opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren en ten aanzien van hand- en vingergebruik, als gevolg van trillende handen. Aangezien tijdens de EZWB is geconcludeerd dat eiseres per 12 januari 2017 verminderde benutbare mogelijkheden heeft en deze situatie niet is veranderd, is het voor eiseres onbegrijpelijk dat ze geschikt zou zijn voor de voor haar geduide functies.
4.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
4.2
De rechtbank stelt vast dat in het kader van de EZWB voor eiseres functies zijn geduid en dat eiseres nadien niet heeft gewerkt. Dit betekent dat de in het kader van de eerdere ZW-beoordeling geduide functies in deze procedure als maatgevende arbeid worden aangemerkt, waarbij het voldoende is indien eiseres tenminste één van de geduide functies kan verrichten.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
De rechtbank dient te beoordelen of op basis van de aanwezige medische stukken voldoende aannemelijk is geworden dat de klachten van eiseres ten tijde in geding, te weten primair 7 juni 2017 en subsidiair 10 juli 2017, zijn toegenomen ten opzichte van 12 januari 2017. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en op 10 juli 2017 lichamelijk en psychisch onderzoek bij eiseres verricht. Aan de hand van zijn bevindingen heeft de primair verzekeringsarts zich op het standpunt gesteld dat sprake is van dezelfde klachten als degene die eiseres op 12 januari 2017 had. Derhalve is FML van 30 maart 2016 met de aanvullingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van kracht en is eiseres ondanks haar klachten geschikt te achten voor tenminste één van de eerder geduide functies, namelijk die van administratief medewerker. De verzekeringsarts b&b heeft op 19 oktober 2017 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en eiseres op 7 september 2017 onderzocht. Hoewel daarom gevraagd heeft hij geen medische informatie ontvangen van de neuroloog. Volgens de verzekeringsarts b&b kon op basis van de beschikbare gegevens een duidelijk beeld worden gevormd van eiseres haar belastbaarheid. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
5.2
De primaire verzekeringsarts heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres vanwege stemklachten, spanningsklachten en een navelbreuk geschikt is te achten voor fysiek-energetisch niet te zware en stressarme werkzaamheden. Niet is gebleken van nieuwe diagnoses danwel toegenomen klachten vanuit hetzelfde ziektebeeld.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van eiseres om met objectieve medische informatie te komen op basis waarvan twijfel had kunnen ontstaan over de medische beoordeling van de beide verzekeringsartsen. De door eiseres overgelegde medische stukken onderschrijven de reeds aanwezige en bij de beoordeling van 12 januari 2017 meegewogen klachten. Dat eiseres een indicatie is verleend op basis waarvan zij in de periode van 28 augustus 2017 tot en met 25 februari 2018 een maatwerkvoorziening hulp in de huishouding heeft gekregen, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van toegenomen klachten ten opzichte van haar situatie op 12 januari 2017.
5.4
Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat de spraakproblemen van eiseres zijn toegenomen en dat zij last heeft van uitvalsverschijnselen. Vanwege die laatste klachten moet zijn wekelijks naar het ziekenhuis vanwege onderzoek. Er zijn echter geen medisch objectiveerbare stukken overgelegd ter onderbouwing van deze toegenomen klachten ten opzicht van de vorige ziekmelding. Dit geldt temeer nu uit het overgelegde huisartsen journaal dat loopt tot augustus 2017 de toegenomen klachten niet worden onderschreven en de uitvalsklachten in zijn geheel niet worden vermeld. Ook de overige overgelegde medische stukken onderschrijven een verergering van de klachten niet. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet daarom geen reden een deskundige te benoemen.
5.5
De rechtbank onderschrijft het oordeel van de verzekeringsartsen dat geen sprake is van toegenomen klachten vanuit hetzelfde ziektebeeld van 12 januari 2017. Het betoog van eiseres dat reeds bij de EZWB meer beperkingen hadden moeten worden opgenomen, treft geen doel omdat de juistheid van deze FML met aanpassingen in rechte is komen vast te staan en geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit.
6. Gelet op het voorgaande was eiseres op de datum in geding in staat te achten de eerder door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. Verweerder heeft dan ook op goede gronden de ZW-uitkering afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.