ECLI:NL:RBDHA:2018:7511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
NL18.824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiseres uit Somalië afgewezen wegens onvoldoende aannemelijkheid van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiseres, een Somalische vrouw, die haar asielaanvraag had ingediend na een reeks van gewelddadige gebeurtenissen in haar thuisland. Eiseres had eerder een verblijfsvergunning in Nederland verkregen, maar deze was ingetrokken. De rechtbank had eerder in 2016 een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd, omdat het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag gegrond was verklaard. Eiseres stelde dat zij afkomstig was uit een bepaalde plaats in Somalië, maar de staatssecretaris had haar aanvraag opnieuw afgewezen, ditmaal als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres over haar herkomst niet geloofwaardig waren. De rechtbank merkte op dat de staatssecretaris niet adequaat had gereageerd op de toelichting van eiseres en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar verklaringen over haar verblijf in Somalië. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres ten onrechte had afgewezen en dat de aanvraag op zijn eigen merites moest worden beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 751,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.D. Schröder).

Procesverloop

Bij uitspraak van 7 november 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:13661) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres tegen het besluit op de asielaanvraag van 18 oktober 2016 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daarbij is bepaald dat verweerder met inachtneming van die uitspraak een nieuwe beslissing op de aanvraag moest nemen.
Eiseres heeft op 12 januari 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag.
Bij besluit van 16 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres opnieuw afgewezen.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het eerder door eiseres ingestelde beroep mede betrekking op het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018 in Breda. Ter zitting is de zaak tegelijk met de zaken met zaaknummers NL18.3463 en AWB 18/1701 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres stelt dat zij is geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit bezit. In 2010 is zij in het kader van gezinshereniging bij haar zoon [naam 2] naar Nederland gekomen en in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier. Bij besluit van 26 november 2014 is de verblijfsvergunning asiel van [naam 2] ingetrokken. Deze intrekking is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 december 2016 (201602881/1/V2) in rechte vast komen te staan. Vervolgens is de verblijfsvergunning van eiseres bij besluit van 9 maart 2015 ook ingetrokken. Deze intrekking is eveneens in rechte vast komen te staan, met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch, van 30 september 2016 (AWB 16/8478).
Op 22 juli 2016 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag ligt het volgende ten grondslag. Eiseres behoort tot de Isaq stam en is geboren in [geboorteplaats] , Somaliland. Op haar dertigste is zij naar Hargeisa vertrokken, waar zij een man heeft ontmoet. De dag na hun ontmoeting zijn zij met elkaar getrouwd. Vervolgens zijn zij samen vertrokken naar het zuiden van Somalië. Zij hebben zich in [plaats] gevestigd. Vanwege haar afkomst werd eiseres in [plaats] buitengesloten, uitgescholden en geslagen. Haar kinderen, een zoon ( [naam 2] ) en een dochter, ondervonden dezelfde problemen. Op een dag is de echtgenoot van eiseres vermoord. Zij is er nooit achter gekomen door wie en hoe. Na de dood van de echtgenoot stond eiseres er alleen voor met haar kinderen in een zeer vijandige omgeving. Toen zij haar kinderen naar buiten had gestuurd om boodschappen te doen, kwam [naam 2] na een tijdje naar huis en vertelde dat hij in elkaar geslagen was en dat zijn zusje was verkracht. Eiseres en [naam 2] zijn naar haar toegerend, maar zij werden bedreigd met een geweer en terug naar huis gestuurd. Even later werd haar dochter voor de deur van hun huis afgezet, gehavend en geschonden. Een tijdje later zijn eiseres en haar kinderen ’s nachts thuis aangevallen en is haar dochter meegenomen. Eiseres weet nog steeds niet wat er met haar is gebeurd en of zij nog in leven is. Een vriend van de echtgenoot van eiseres heeft naar aanleiding van deze gebeurtenissen geholpen om [naam 2] het land uit te krijgen. Zo heeft hij naar Nederland kunnen vluchten en kon eiseres later in het kader van een nareisprocedure ook naar Nederland komen.
3. Bij het besluit van 18 oktober 2016 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. In de uitspraak van 7 november 2016 heeft de rechtbank geconstateerd dat er sprake is van een motiveringsgebrek en daarom het besluit van 18 oktober 2016 vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank heeft in die uitspraak – voor zover van belang – als volgt overwogen:
“7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres met haar eigen verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit [plaats] . Eiseres heeft er terecht op gewezen dat zij in de zienswijze uitgebreid heeft toegelicht dat haar antwoorden op de gestelde herkomstvragen en de vragen over de stammen die voorkomen in [plaats] wel degelijk juist zijn. Verweerder heeft in het bestreden besluit in het geheel niet op deze toelichting gereageerd. Ook ter zitting heeft verweerder niet duidelijk kunnen maken waarom deze verklaringen van eiseres, mede gelet op de toelichting in de zienswijze, onvoldoende zijn om haar herkomst aannemelijk te maken. Bovendien heeft verweerder ter zitting erkend dat eiseres een periode in [plaats] verbleven heeft, gelet op het feit dat haar zoon daar geboren is. Ook hier is in het bestreden besluit onvoldoende rekening mee gehouden.
8.
8. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook de overige verklaringen van eiseres bij zijn beoordeling had moeten betrekken. Het asielrelaas van eiseres, zoals zij dat naar voren heeft gebracht tijdens het nader gehoor, biedt immers ook informatie over het gebied waar zij stelt te hebben gewoond tot aan haar vertrek.
(..)
10. De rechtbank zal het beroep van eiseres gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De asielaanvraag van eiseres moet op zijn eigen merites worden beoordeeld. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de intrekking van de verblijfsvergunning van de zoon van eiseres nog niet in rechte vast staat, nu er nog een hoger beroep aanhangig is bij de Afdeling.”
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw. Verweerder acht de identiteit en nationaliteit van eiseres geloofwaardig, omdat zij de Somalische taal machtig is en vragen over haar land van herkomst en clanafkomst overwegend juist heeft beantwoord. De directe en recente herkomst van eiseres acht verweerder echter niet geloofwaardig. Hoewel aangenomen wordt dat eiseres op enig moment in haar leven in [plaats] (Zuid-Somalië) is geweest en zij ook over [plaats] kan verklaren, is daarmee nog niet aannemelijk dat zij gedurende 25 jaar daar heeft gewoond en dat dit haar gebied van herkomst is. Uit de taalanalyse van [naam 2] blijkt eenduidig dat hij niet uit Zuid-Somalië komt. In dit verband is relevant dat eiseres heeft verklaard altijd met [naam 2] te hebben samengewoond. Gelet daarop kunnen de verklaringen van eiseres over haar jarenlange verblijf in [plaats] niet worden gevolgd.
6. Verweerder heeft met het bestreden besluit alsnog op de aanvraag van eiseres beslist. Dat besluit zal hierna worden beoordeeld. De rechtbank is niet gebleken dat eiseres een belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. De rechtbank stelt met eiseres vast dat verweerder in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op de verklaringen van eiseres zoals zij die tijdens het nader gehoor heeft afgelegd. Wel is, anders dan in het besluit van 18 oktober 2016, op basis van deze verklaringen geloofwaardig geacht dat zij een periode in [plaats] heeft gewoond.
Verder stelt de rechtbank vast dat de intrekking van de verblijfsvergunning van [naam 2] inmiddels in rechte vast staat. Bovendien is ook zijn herhaalde asielaanvraag, waaraan hij een contra-expertise op de taalanalyse ten grondslag had gelegd, inmiddels afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats ‘s Hertogenbosch, heeft het beroep tegen die afwijzing op 1 november 2017 ongegrond verklaard (NL17.4142). Dit betekent dat vast staat dat [naam 2] niet uit [plaats] afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat de verklaringen van eiseres over haar jarenlange verblijf in [plaats] niet kunnen worden gevolgd. Eiseres heeft immers verklaard altijd met [naam 2] te hebben samengewoond. Dat betekent dat zij haar herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt en verweerder haar asielaanvraag terecht heeft afgewezen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder verder terecht geconcludeerd dat eiseres relevante informatie heeft achtergehouden die een negatieve invloed op de beslissing had kunnen hebben. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. Daarom behoeft dat wat is aangevoerd over de toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw geen bespreking.
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 751,50 (0,5 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 501,- per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 751,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.