ECLI:NL:RBDHA:2018:7468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
18 / 3508, 18 / 3509, 18 / 3510, 18 / 3511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding teamtolken en schadevergoeding bij studievertraging in vreemdelingenzaken

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een echtgenote en pleegkinderen van een asielstatushouder, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar tegen de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door de verweerder is overschreden en dat eisers recht hebben op een dwangsom. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schadevergoeding van € 4.709, die eerder was toegekend, niet voldoende was en heeft de eisers een extra schadevergoeding van € 14.709 toegekend vanwege studievertraging. De rechtbank heeft ook bepaald dat de ontvangen Wajong-uitkering van eisers mag worden afgetrokken van de verschuldigde schadevergoeding. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.260 aan eiseres 1 en een gezamenlijke dwangsom van € 1.260 aan de overige eisers. Tevens is de verweerder verplicht om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. De proceskosten zijn begroot op € 250,50 en het betaalde griffierecht van € 170 dient te worden vergoed aan de eisers. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack op 7 juni 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 18/3508, AWB 18/3509, AWB 18/3510, AWB 18/3511
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 juni 2018 in de zaak tussen
[eiseres 1] , eiseres 1
[eiseres 2] , eiseres 2
[eiser] , eiser
[eiseres 3] , eiseres 3
Gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder

Procesverloop

Eisers hebben op 9 mei 2018 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar van 2 juni 2017, tegen de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf.
De rechtbank is van oordeel dat een onderzoek ter zitting niet nodig is en dat een vereenvoudigde afdoening van de zaak mogelijk is. [1]

Overwegingen

1. Het niet tijdig nemen van een besluit wordt met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open. [2]
2. Het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en twee weken verstreken zijn na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. [3]
3. Eisers zijn de gestelde echtgenote (eiseres 1) en pleegkinderen (eiser, eiseres 2 en eiseres 3) van een in Nederland verblijvende asielstatushouder. Namens eisers zijn op 14 april 2016 afzonderlijke aanvragen ingediend om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij primaire besluiten van 11 mei 2017 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Eisers hebben daartegen op 2 juni 2017 bezwaar gemaakt.
4. De termijn voor het beslissen op bezwaar tegen de weigering van afgifte van een mvv bedraagt negentien weken, te rekenen vanaf de dag na het verstrijken van de bezwaartermijn. [4]
5. Verweerder heeft op 20 juli 2017 besloten tot verdaging van de beslissing op bezwaar tot uiterlijk 30 november 2017. Verweerder heeft tot op heden niet op de bezwaren beslist. Eisers hebben bij brief van 23 maart 2018 verweerder in gebreke gesteld.
6. Verweerder heeft op 29 mei 2018 in zijn verweerschrift erkend dat de beslistermijn is verstreken en dat een dwangsom verschuldigd is.
7. Het beroep is dan ook kennelijk gegrond.
8. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen en € 1.260. [5] Nu nog niet is beslist, is de maximale dwangsom verbeurd.
9. Een dwangsom wordt verbeurd per niet tijdig genomen besluit. Namens eisers is verzocht om te bepalen dat vier maal de maximale dwangsom is verbeurd. In dit geval is sprake van vier afzonderlijke aanvragers. Verweerder heeft twee afzonderlijke besluiten genomen, die respectievelijk zien op de aanvraag van eiseres 1 en op de aanvragen van eiser, eiseres 2 en eiseres 3. Dit heeft ook geleid tot twee bezwaarschriften. Nu de aanvragen van eiser, eiseres 2 en eiseres 3 nagenoeg identiek zijn, brengt naar het oordeel van de rechtbank een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich dat in totaal twee maal een dwangsom is verbeurd. [6]
10. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Daarbij heeft de bestuursrechter de mogelijkheid een andere termijn te bepalen indien hij dat in een bijzonder geval nodig acht. [7]
11. Verweerder heeft in zijn verweerschriften van 29 mei 2018 verzocht om een nadere beslistermijn. In de zaak van eiseres 1 zegt verweerder op uiterlijk 19 juni een besluit op bezwaar te kunnen nemen. In de zaken van overige eisers wenst verweerder een termijn van vier weken, waarvan twee weken voor het houden van een hoorzitting met referent. De rechtbank ziet hierin aanleiding om in alle zaken te bepalen dat verweerder uiterlijk op 26 juni 2018 zijn besluiten op bezwaar bekend dient te maken.
12. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder aan zowel eiseres 1 afzonderlijk, als aan eiser, eiseres 2 en eiseres 3 gezamenlijk een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de door de rechtbank gestelde termijn voor het nemen van de besluiten op bezwaar overschrijdt, in beide gevallen met een maximum van € 15.000.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 250,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5). De beroepen zijn daarbij te beschouwen als samenhangende zaken. Uit de gegrondverklaring volgt ten slotte dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 170 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- veroordeelt verweerder tot betaling van een dwangsom met het bedrag van € 1.260 (twaalfhonderdzestig euro) aan eiseres 1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van een dwangsom met het bedrag van € 1.260 (twaalfhonderdzestig euro) aan overige eisers gezamenlijk;
- bepaalt dat verweerder uiterlijk 26 juni 2018 de besluiten op bezwaar bekendmaakt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres 1 een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
- bepaalt dat verweerder aan overige eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 170 (honderdzeventig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 250,50 (tweehonderdvijftig euro en vijftig eurocent), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:55b van de Awb
2.Zie artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb
3.Zie artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Awb
4.Zie artikel 76 van de Vreemdelingenwet 2000
5.Zie artikel 4:17 van de Awb
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1870.
7.Zie artikel 8:55d eerste en derde lid, van de Awb