ECLI:NL:RBDHA:2018:7462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
NL18.10424
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Beninse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 juni 2018 is eiser niet verschenen, maar de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting behandeld en uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien Nederland een verzoek om terugname had gedaan dat door Italië was geaccepteerd. De rechtbank overwoog dat de gestelde overschrijding van de overdrachtstermijn vanuit Duitsland naar Italië geen invloed had op de verantwoordelijkheid van Italië, omdat eiser op dat moment niet meer in Duitsland was.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden dat eiser twee jaar uit Italië was en een kind had verwekt in Duitsland niet relevant waren voor de beoordeling van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de zienswijze van eiser over systeemfouten in Italië niet werd gevolgd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.F.I. Sinack in aanwezigheid van griffier W.H. Mentink.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10424
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.10425, plaatsgevonden op 14 juni 2018. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op 14 juni 2018 ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is van Beninse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
Naar aanleiding van eisers asielaanvraag heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan op grond van de Dublinverordening. [1] Italië heeft deze claim geaccepteerd. Gelet hierop is Italië verantwoordelijk voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
2. De gestelde overschrijding van de overdrachtstermijn vanuit Duitsland naar Italië leidt niet tot een ander oordeel. Eiser was op dat moment immers niet meer in Duitsland en Italië had inmiddels de claim van Nederland geaccepteerd, waarna een nieuwe overdrachtstermijn is gestart.
3. Het feit dat eiser inmiddels twee jaar weg is uit Italië, noch de omstandigheid dat eiser in Duitsland een kind heeft verwekt, is relevant bij het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat.
4. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom eisers zienswijze dat in Italië sprake is van systeemfouten niet wordt gevolgd en waarom er ook in eisers specifieke geval geen aanleiding is om overdracht aan Italië achterwege te laten. Eiser heeft in de gronden van beroep slechts verwezen naar de zienswijze zonder te onderbouwen waarom verweerders beoordeling niet juist is.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier op 14 juni 2018.
Het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.