ECLI:NL:RBDHA:2018:7420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
NL18.8941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van nationaliteit en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2018 uitspraak gedaan over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiseres betoogde dat verweerder, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, ten onrechte haar aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen op basis van artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres stelde dat zij afkomstig is uit de Westelijke Sahara en dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat zij de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank overwoog dat de nationaliteit van een vreemdeling bepalend is voor de vaststelling of deze afkomstig is uit een veilig land van herkomst. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiseres de Marokkaanse nationaliteit heeft, omdat zij in het bezit is van een Marokkaans paspoort, en dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van verweerder konden weerleggen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Marokko te vrezen had voor vervolging of mishandeling. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.8941

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [datum] 1983,
v-nummer [nummer] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. J. Hofstede),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 9 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat haar geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Verder heeft verweerder bepaald dat eiseres Nederland onmiddellijk dient te verlaten en haar een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H. Çöplü.

Overwegingen

1.Ingevolge artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2.Eiseres heeft het volgende, samengevat, aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres heeft verklaard dat zij in 2006 of 2007 is opgepakt bij een demonstratie en dat zij in november 2013 drie keer is meegenomen naar het politiebureau toen zij zich wilde aanmelden bij het onderwijsinstituut. Eiseres vermoedt dat de Marokkaanse autoriteiten hiermee wilden voorkomen dat zij zich zou inschrijven bij het onderwijsinstituut, omdat zij weleens heeft deelgenomen aan demonstraties. Verder heeft eiseres verklaard dat haar broer [broer] op 16 maart 2017 is gearresteerd tijdens een demonstratie, waarvoor eiseres media-aandacht heeft gezocht. In april 2017 zijn eiseres, haar moeder en haar zus thuis mishandeld vanwege de publicatie van een artikel over haar broer in de Franse krant l’Humanité. Vervolgens is er volgens eiseres in mei 2017 een arrestatiebevel tegen haar uitgevaardigd, waarschijnlijk vanwege de publicatie van dit artikel. Dit arrestatiebevel is ingetrokken nadat de vader van eiseres steekpenningen heeft betaald. Tot slot heeft eiseres verklaard dat zij in april 2018 als lid van de mediagroep ‘Red de Activitas’ heeft gefilmd bij een demonstatie. Bij deze demonstratie is haar broer gearresteerd en haar collega mishandeld. Op de avond van deze demonstratie vond er bij eiseres thuis een inval plaats door drie politieagenten in burger. Eiseres is tijdens deze inval mishandeld. Ook werd de woning doorzocht en werd haar harde schijf meegenomen. Hierop heeft eiseres haar land van herkomst verlaten.
3.Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd.
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
de deelname van eiseres aan de verschillende demonstraties en haar lidmaatschap bij ‘Red de Activitas’;
de problemen van eiseres vanwege haar politiek gerelateerde activiteiten.
4.Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daaraan heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder volgt eiseres in haar gestelde identiteit en herkomst. Ten aanzien van de nationaliteit gaat verweerder er vanuit dat eiseres Marokkaanse is. Verder heeft verweerder het gehele asielrelaas van eiseres geloofwaardig geacht. Desondanks gaat verweerder niet uit van de gestelde vrees van eiseres vanwege haar politiek gerelateerde activiteiten, waardoor eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. In dat kader wordt van belang geacht dat Marokko een veilig land van herkomst is, zodat aangenomen wordt dat eiseres voor haar problemen de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten kan inroepen.
5.Hier is eiseres het niet mee eens. Op wat zij heeft aangevoerd zal hierna worden ingegaan.
6.De rechtbank overweegt als volgt.
7. Eiseres heeft betoogd dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat zij de Marokkaanse nationaliteit heeft, nu geloofwaardig wordt geacht dat zij afkomstig is uit de Westelijke Sahara. Hierdoor heeft verweerder haar aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard, omdat zij afkomstig zou zijn uit een veilig land van herkomst, aldus eiseres. De rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank overweegt dat uit artikel 36, eerste lid, van de Procedurerichtlijn volgt dat voor de vaststelling of een vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, zijn of haar nationaliteit bepalend is. Ook vindt de rechtbank steun in het UNHCR-Handbook. Zo staat onder punt 93 het volgende weergegeven: ‘
Nationality may be proved by the possession of a national passport. Possession of such a passport creates a prima facie presumption that the holder is a national of the country of issue, unless the passport itself states otherwise. A person holding a passport showing him to be a national of the issuing country, but who claims that he does not possess that country’s nationality, must substantiate his claim, for example, by showing that the passport is a so-called “passport of convenience” (an apparently regular national passport that is sometimes issued by a national authority to non-nationals). However, a mere assertion by the holder that the passport was issued to him as a matter of convenience for travel purposes only is not sufficient to rebut the presumption of nationality. In certain cases, it might be possible to obtain information from the authority that issued the passport. If such information cannot be obtained, or cannot be obtained within reasonable time, the examiner will have to decide on the credibility of the applicant’s assertion in weighing all other elements of his story’.Voor de vaststelling welke nationaliteit een vreemdeling heeft zijn de persoonsgegevens van de betreffende persoon leidend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich hieromtrent terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de Marokkaanse nationaliteit heeft, omdat uit het visum informatiesysteem EU-vis is gebleken dat zij door de Marokkaanse autoriteiten in het bezit is gesteld van een paspoort. Dit betekent dat verweerder geen standpunt heeft hoeven innemen over de vraag of hij de Westelijke Sahara als onafhankelijke staat beschouwt, nog daargelaten het feit dat het niet aan verweerder is om hierover zelfstandig een standpunt in te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
8.Verder heeft eiseres betoogd dat verweerder Marokko ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt en al helemaal ten onrechte in haar geval Marokko als zodanig heeft aangemerkt. Eiseres vreest bij terugkeer namelijk door de Marokkaanse autoriteiten te worden mishandeld, gearresteerd en gedetineerd. Ter staving van haar betoog heeft eiseres onder andere verwezen naar het jaarrapport van Amnesty International van 22 februari 2018 en de mensenrechtenrapporten van het US Department of State (hierna: USDOS) van 3 maart 2017 en 20 april 2018. Hieruit blijkt onder meer dat de Marokkaanse autoriteiten excessief en onnodig geweld gebruiken om vreedzame protesten te onderdrukken en dat er verschillende demonstranten, bloggers en activisten gevangen zijn genomen. Bovendien worden volgens nationale- en internationale mensenrechtenorganisaties veel klachten over misbruik van macht door de politie afgewezen en wordt enkel vertrouwd op het woord van politiefunctionarissen.
9.De rechtbank stelt allereerst vast dat bij uitspraken van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:209 en ECLI:NL:RVS:2017:210) de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) reeds heeft geoordeeld dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat er in Marokko wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) verbiedt, dat die wet- en regelgeving wordt toegepast en dat daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. Verweerder heeft zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat er in Marokko algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, waardoor zijn aanwijzing voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. Gelet op voornoemde uitspraken van de Afdeling van 1 februari 2017 is de rechtbank, in beginsel, van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat Marokko een veilig land van herkomst is.
10.Met verweerder ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om tot een andere conclusie te komen over de algemene veiligheidssituatie in Marokko. In dat verband wordt van belang geacht dat de Afdeling eerder een rapport van het USDOS van 13 april 2016 heeft meegenomen in haar beoordeling in de uitspraken van
1 februari 2017 en dat uit de rapporten van het USDOS van 3 maart 2017 en
20 april 2018 niet blijkt dat de situatie in Marokko sindsdien substantieel is verslechterd. Ook het jaarrapport van het Amnesty International van 22 februari 2018 laat geen wezenlijk ander beeld zien dan de rapporten die door de Afdeling zijn meegenomen in haar beoordeling. Verder heeft verweerder in het voortduren van de problemen, die door de Afdeling op zichzelf zijn onderkend, geen aanleiding hoeven zien om de conclusie te trekken dat Marokko niet is aan te merken als veilig land van herkomst. Gelet hierop ziet de rechtbank in voornoemde stukken dan ook geen aanleiding om te concluderen dat de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst onverbindend moet worden verklaard.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich vervolgens deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres ook niet middels haar verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor haar geen veilig land van herkomst is. Daaraan heeft verweerder ten grondslag mogen leggen dat in het enkele feit dat eiseres in 2006 of 2007 is opgepakt bij een demonstratie en in 2013 drie keer is meegenomen naar het politiebureau toen zij zich wilde aanmelden bij het onderwijsinstituut, onvoldoende aanleiding wordt gezien om te concluderen dat zij thans, bij terugkeer naar Marokko, in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Verder heeft verweerder zich ten aanzien van de mishandelingen van eiseres in 2017 en 2018 niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij ook hieraan geen vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM kan ontlenen. In dat verband heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat zij hiervoor de bescherming kan inroepen van de Marokkaanse (hogere) autoriteiten. Ook heeft verweerder erop gewezen dat Marokko een National Council on Human Rights kent, waar mensenrechtenschendingen kunnen worden gemeld. Blijkens de verklaringen van eiseres heeft zij echter geen enkele actie ondernomen om die bescherming te verkrijgen en een klacht in te dienen. Gelet hierop kan de stelling dat dit op voorhand zinloos zou zijn niet worden gevolgd. Deze stelling heeft eiseres overigens ook anderszins niet kunnen onderbouwen. Bovendien heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij naar aanleiding van de mishandeling in 2017 niet is gevlucht uit haar land van herkomst. Ook heeft verweerder het bevreemdend kunnen achten dat eiseres na haar mishandeling in 2018 nog twintig dagen heeft gewacht voordat zij het land is ontvlucht.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder Marokko terecht aangemerkt als veilig land van herkomst en terecht overwogen dat eiseres voor de eventuele problemen bij terugkeer de bescherming kan inroepen van de autoriteiten. Verweerder heeft dus terecht de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
13. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder haar ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod heeft opgelegd, wordt het volgende overwogen. Het dwingende karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 brengt met zich dat een inreisverbod wordt uitgevaardigd tegen een vreemdeling die Nederland onmiddellijk moet verlaten. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, mocht verweerder in dit geval een vertrektermijn onthouden omdat de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen. Gelet hierop heeft verweerder dus op goede gronden een inreisverbod uitgevaardigd. Bovendien zijn er geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om af te zien van het opleggen van een inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. van den Berg, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op 18 juni 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.