ECLI:NL:RBDHA:2018:738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
NL18.1073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Egyptische nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 januari 2018, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 25 januari 2018, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk in de Arabische taal aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn bestreden door eiser. De staatssecretaris had aangegeven dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure zou ontwijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 16 januari 2018 was gepresenteerd bij de Egyptische vertegenwoordiging, en dat er een verzoek om afgifte van een laissez-passer in onderzoek was genomen. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering van eiser was, waardoor de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1073

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Arabische taal is verschenen A. Nieuwland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft gesteld de Egyptische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Egypte ontbreekt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de gronden waarop de maatregel berust niet zijn bestreden. Ten aanzien van het zicht op uitzetting wordt overwogen dat is gebleken dat eiser op 16 januari 2018 in persoon is gepresenteerd bij de Egyptische vertegenwoordiging. Na afloop van de presentatie heeft de Egyptische vertegenwoordiger aangegeven het verzoek om afgifte van een laissez-passer in onderzoek te nemen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering van eiser niet ontbreekt.
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het beroep wordt ongegrond verklaard. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.