ECLI:NL:RBDHA:2018:7260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
09/827227-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en meermalen mishandeling van (ex-)partner met TBS-maatregel en gevangenisstraf

Op 19 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meermalen mishandeling en verkrachting van zijn (ex-)partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het meermalen slaan en mishandelen van zijn levensgezel, alsook aan het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van goederen die aan een ander toebehoren. De mishandelingen vonden plaats tussen 27 maart en 14 april 2017, waarbij de verdachte zijn partner op verschillende manieren heeft mishandeld, waaronder met een mes en een stofzuigerstang. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zijn partner heeft verkracht door een telefoon tegen haar wil in haar vagina te brengen, terwijl zij op dat moment haar baby voedde. Ondanks de weigering van de verdachte om mee te werken aan psychologisch onderzoek, concludeerde de rechtbank dat er aanwijzingen zijn voor een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte, wat leidde tot de conclusie van enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met de bijkomende maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827227-17
Datum uitspraak: 19 juni 2018
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1986 [geboorteplaats],
thans preventief gedetineerd in detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzittingen

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 28 juli 2017, 5 oktober 2017, 14 december 2017 (allen pro forma), 13 maart 2018 (inhoudelijk) en 5 juni 2018 (inhoudelijk, na heropening van het onderzoek bij tussenvonnis van 27 maart 2018). Bij tussenvonnis van 27 maart 2018 werd het onderzoek heropend voor het laten opmaken van een maatregelrapport door de reclassering.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Tiebosch, en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.P. Holthuis, naar voren is gebracht. Op 28 juli 2017 en 5 oktober 2017 werd verdachte bijgestaan door mr. S. Marjanovic, op 14 december 2017 door mr. V.S. Nolet en op 13 maart 2018 en 5 juni 2018 door mr. F.P. Holthuis.
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks 27 maart 2017 tot en met 14 april 2017 te ’s-Gravenhage zijn levensgezel,
[slachtoffer], heeft mishandeld door
- meermalen te slaan en/of te stompen op het gezicht en/of het lichaam en/of
- te slaan met de achterkant van een mes achter/boven op het hoofd en/of op haar (boven-)arm en/of
- te slaan met een stofzuigerstang op het lichaam en/of
- de keel dicht te knijpen en/of
- een mes tegen de keel te zetten en/of
- haar te dwingen op een rasp te zitten met haar knieën;
2.
hij in of omstreeks 27 maart 2017 tot en met 14 april 2017 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een CV-ketel en/of een kast, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk op die kast te springen;
3.
hij op of omstreeks 14 april 2017 te ’s-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten meermalen schreeuwen "open, open" en/of "je bent een hoer", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of het creëren van een dreigende sfeer en/of gebruik maken van de door verdachte door middel van eerdere bedreigingen en/of mishandelingen en/of vernederingen gecreëerde dreigende sfeer en/of met kracht een telefoon duwen in de vagina, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten (met kracht) een telefoon in de vagina van die [slachtoffer] duwen en/of die telefoon meermalen heen en weer bewegen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij zich gedurende een langere periode meermalen heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin, [slachtoffer]) (feit 1). Ook wordt hij ervan verdacht dat hij haar heeft verkracht (feit 3). Ten slotte wordt hem nog verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan vernieling (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het op schrift gesteld requisitoir, op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, met referte aan de overgelegde pleitnota, de volgende standpunten ingenomen.
Feit 1
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] op 27 maart 2017 heeft mishandeld en dat een eventuele bewezenverklaring zich in elk geval dient te beperken tot de periode 4 april 2017 tot en met 14 april 2017. Ten aanzien van het gebeurde op 4 april 2017 heeft de raadsman erop gewezen dat alleen het slaan met de achterkant van een mes op het hoofd van [slachtoffer] bewezen kan worden verklaard. Ook heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte ontkent een mes op de keel van [slachtoffer] gezet te hebben en haar in haar bovenarm gesneden te hebben, terwijl voorts het inbeslaggenomen mes niet op sporen is onderzocht en er dus ook geen relatie tussen het mes en de in de tenlastelegging omschreven handelingen kan worden aangenomen.
Feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vernieling wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 3
De raadsman heeft erop gewezen dat essentieel is of de “dwang” bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft in dat kader naar voren gebracht dat uit de verklaring van [slachtoffer] en uit de filmopname niet zonder meer blijkt van dwangmiddelen van een zodanig kaliber aan de kant van verdachte dat op grond daarvan “dwang” kan worden aangenomen. Ook heeft de raadsman naar voren gebracht dat niet valt uit te sluiten dat bij seksuele handelingen in de relatie een dominante verhouding tussen verdachte en [slachtoffer] is geslopen, zodat het voor verdachte minder goed kenbaar was dat [slachtoffer] de handelingen op 14 april 2017 niet wilde. Gelet op de aard van de relatie, zich kenmerkend door aantrekken en afstoten, is het ook lastig om eerdere, andere feitelijkheden van voldoende gewicht te achten om tot dwang te kunnen komen. De raadsman heeft de rechtbank dan ook in overweging gegeven om verdachte van dit feit vrij te spreken.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden vinden hun oorsprong in de bewijsmiddelen die in de voetnoten staan genoemd.
Gelet op de samenhang tussen de feiten 1 en 3, zoals verwoord in de tenlastelegging onder feit 3, zal de rechtbank eerste deze feiten bespreken en afsluiten met feit 2.
Feit 1 en feit 3
De verklaringen van aangeefster [slachtoffer]
) heeft gedurende enkele jaren een relatie gehad met verdachte, die zij [verdachte] of [naam 2] noemt. [2] Op 14 en 17 april 2017, 12 mei 2017 en 13 juni 2017 heeft [slachtoffer] verklaringen afgelegd bij de politie. Zij heeft verklaard over diverse incidenten die tussen haar en [verdachte] hebben plaatsgevonden.
27 maart 2017
[slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] op 27 maart 2017 bij haar voor de deur stond en dat ze die avond ruzie kregen. Tijdens die ruzie heeft [verdachte] haar geslagen met zijn vuisten. Ze voelde na de klappen pijn op haar lichaam. [3]
4 april 2017
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 4 april 2017 met [verdachte] in een internetcafé was, vlakbij Hollands Spoor (
de rechtbank begrijpt: te Den Haag). [verdachte] zei tegen haar: “kom eens hier”. [slachtoffer] kwam dichtbij en voelde dat [verdachte] haar met de vlakke hand een klap in haar gezicht gaf. Daarop is [slachtoffer] weggegaan. Toen [slachtoffer] thuiskwam, stond [verdachte] te wachten bij de deur. Toen ze in de slaapkamer waren, voelde ze dat [verdachte] haar sloeg. [verdachte] raakte haar op haar hoofd, rug, armen en benen. Kort daarna sloeg [verdachte] haar weer. Hij sloeg haar onder andere met de ijzeren staaf die aan de stofzuigerslang zit. [slachtoffer] voelde dat elke klap pijn deed. Ze zag dat hij een mes in zijn handen had en dat hij haar met de achterkant van het mes op haar hoofd sloeg. [slachtoffer] had door het slaan met het mes een verwonding op haar hoofd en voelde dat er bloed uit haar hoofd stroomde. [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] hiervan een filmpje heeft gemaakt met zijn telefoon. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat ze tijdens de ruzie voelde dat [verdachte] haar keel twee of drie keer dicht kneep, waardoor zij geen adem meer kreeg. Elke keer voelde het alsof ze doodging. [4]
8 april 2017
[slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] haar op 8 april 2017 weer sloeg. Hij sloeg haar op haar hoofd en op haar hele lichaam. Elke klap deed haar zeer. Op een gegeven moment zag ze dat [verdachte] een groot mes in zijn hand had. Ze voelde dat hij haar hiermee op haar hoofd sloeg. Ze zag dat hij het mes op haar keel zette en ze voelde dat het mes haar keel raakte, waardoor ze krassen had in haar hals. Toen ze ging douchen, zag ze dat ze een snee in haar linkerarm had, waarvan zij vermoedt dat zij deze heeft opgelopen doordat [verdachte] haar met het mes heeft geslagen. [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] haar na deze ruzie iedere dag minstens één klap heeft gegeven en dat hij iedere dag wel een keer zei dat ze een hoer was. [5]
12 april 2017
[slachtoffer] heeft op 12 mei 2017 verklaard over een incident dat op 12 april 2017 heeft plaatsgevonden. Zij heeft verklaard dat ze ruzie kreeg met [verdachte] toen ze thuiskwam.
had een rasp neergelegd. [slachtoffer] moest van [verdachte] haar kleding uittrekken en op de rasp gaan zitten. Van [verdachte] moest ze recht op, op haar knieën zitten en mocht ze niet op haar handen steunen. Dat deed heel veel pijn. Ook voelde ze vernedering en angst, dat als ze eraf kwam, dat hij haar zou slaan met de ijzeren stang van de stofzuiger. [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] deze gebeurtenis gefilmd heeft. [6]
13 april 2017
[slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] haar op 13 april 2017 op straat, op het [adres 2] (
de rechtbank begrijpt: te Den Haag), heeft geslagen op haar mond met zijn vlakke hand. Nadat ze thuis waren, sloeg hij haar een bloedneus, waarna ze het bloed uit haar neus voelde stromen. [7]
14 april 2017
[slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] haar vandaag (
de rechtbank begrijpt: 14 april 2017) heeft geslagen tegen haar armen en in haar gezicht. Ze voelde dat dit pijn deed. [8]
De filmopnamen
In het dossier bevinden zich beelden die afkomstig zijn van de telefoon van verdachte. Deze beelden zijn door de politie onderzocht en beschreven. De politie heeft geverbaliseerd dat de bestandsnaam de datum en het tijdstip van het moment van de opname aanduidt. [9] Op de terechtzitting van 13 maart 2018 zijn de hierna genoemde filmopnamen afgespeeld.
[filmopname 1] (4 april)
Door de verbalisant is het volgende gerelateerd:
Ik zag een vrouw in beeld. Ik herken haar als aangeefster [slachtoffer]. Ik zag dat zij in een woning stond. Ik zag dat zij bloed op haar linker arm had. Ik hoorde dat zij huilde. Ik zag dat [slachtoffer] haar hand op de linkerzijde van haar hoofd legde. Ik hoorde een mannenstem. Ik herkende deze stem voor 100% als de stem van verdachte [naam 2]. Ik hoorde dat hij zei: “kijk die motherfucker” Ik zag dat de camera snel heen en weer bewoog. Ik zag dat er iets tegen de billen van [slachtoffer] kwam. Ik hoorde een klap. Ik hoorde [slachtoffer] gillen. Ik zag dat [slachtoffer] nog een stap naar rechts zette. Ik hoorde dat ze nog steeds huilde. Ik zag dat ze naar de camera keek. Ik zag dat ze haar hand door haar haren haalde. Ik zag dat ze naar haar hand keek die ze zojuist door haar haren gehaald had. [10]
[filmopname 2] (12 april 2017)
Door de verbalisant is het volgende gerelateerd:
Ik zag een vrouw in beeld. Ik herkende haar als aangeefster [slachtoffer]. Ik zag dat zij gehurkt in een hoek van een kamer zat. Ik zag dat er een plat metalen voorwerp voor haar op de grond lag. Ik hoorde aangeefster [slachtoffer] huilen. Ik zag dat [slachtoffer] met één knie op het metalen voorwerp zat. Ik hoorde een mannenstem. Ik herken deze mannenstem voor 100% als de stem van verdachte [naam 2]. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “Doe je hand weg en doe die ding goed.” Ik zag dat [slachtoffer] met haar linkerhand het metalen voorwerp vastpakte, waarna zij het voorwerp direct weer los liet. Ik zag dat zij met twee knieën op het voorwerp ging zitten. Ik zag dat zij beide handen van de grond afhaalde. Ik hoorde dat zij tijdens het huilen meerdere malen “auw” zei. Ik hoorde [naam 2] lachen. Ik zag dat zij direct weer naar voren viel en met haar handen de grond raakte. Ik zag dat zij wederom haar handen van de grond afhaalde en op haar benen legde. Ik zag dat ze direct weer naar voren viel en weer met haar handen de grond raakte. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “Alle twee.” Ik hoorde dat [naam 2] nog steeds aan het lachen was. Ik hoorde dat [naam 2] nogmaals “alle twee” zei. Ik zag dat [slachtoffer] haar knieën iets optilde. Ik zag dat het metalen voorwerp aan haar knieën vast zat want het kwam los van de grond. Ik zag dat [slachtoffer] haar handen los van de grond haalde en naar achteren leunde. Ik hoorde [slachtoffer] huilen en hoorde dat ze zei: “Nee, auw, auw” Ik zag dat zij naar voren viel. Ik zag dat zij zich opving met haar handen en ik zag dat zij hierna haar knieën van het metalen voorwerp afhaalde. Ik hoorde dat ze zei: “Auw”. Ik zag dat [slachtoffer] op haar hurken zat. De hele filmopname was [slachtoffer] aan het huilen. [11]
Het letsel van [slachtoffer]
De politie heeft op 14 april 2017, op het moment dat [slachtoffer] aangifte deed, geconstateerd dat er meerdere blauwe plekken en krassen op haar lichaam aanwezig waren. [12] Door een arts is op 15 april 2017 geconstateerd dat [slachtoffer] onder andere hematomen en een wijkende snijwond had op haar linker bovenarm, een snijwond op de behaarde hoofdhuid bovenop, tientallen hematomen op de rug en kaak en krassen van een mespunt op het onderlichaam. [13]
De waardering van de bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft op meerdere momenten verklaringen afgelegd bij de politie. Zij heeft daarbij steeds consistent verklaard. Haar verklaringen worden ook op meerdere punten ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals het geconstateerde letsel en de filmopnamen van 4 en 12 april 2017, waarvan [slachtoffer] al reeds voor het bestaan daarvan bekend werd, heeft verklaard dat [naam 2] opnames van de gebeurtenissen had gemaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting bovendien ook verklaard dat hij de persoon is die op deze opnames te horen is. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer] van hem op de rasp moest gaan zitten en dat ze moest bukken op die rasp en met haar knieën erop. [14] Dit sluit naadloos aan op de verklaring van [slachtoffer] op dit punt.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs. Op grond van die verklaringen, in samenhang met de overige gebezigde bewijsmiddelen, acht de rechtbank feit 1, met alle daarbij tenlastegelegde feitelijkheden, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De verklaring van aangeefster [slachtoffer]
is op 12 mei 2017 aanvullend door de politie gehoord. Ze heeft verklaard dat ze op 14 april 2017 thuis ruzie had met [naam 2]. Hij zei heel vaak dat ze haar benen open moest doen. Als ze dat niet deed, zou hij haar slaan. [naam 2] heeft toen de huistelefoon bij haar ingebracht, filmde dit en dreigde dit op Facebook te zetten. [slachtoffer] heeft verklaard dat ze duidelijk heeft gezegd dat ze het niet wilde en dat ze het niet normaal vond. [slachtoffer] heeft ook verklaard dat ze zich op dat moment niks waard voelde, vernederd en ook machteloos, omdat haar kind erbij was. [15]
De filmopname
[filmopname 3] (14 april 2017)
Door de verbalisant is gerelateerd:
Ik zag een vrouw in beeld. Ik herkende deze vrouw als aangeefster [slachtoffer]. Ik zag dat zij lag. Ik zag dat zij een baby in haar linkerarm hield. Ik zag dat zij met haar andere arm de baby aan het voeden was met een fles. Ik hoorde een mannenstem. Ik herkende deze stem voor 100% als de stem van verdachte [naam 2]. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “Jij bent hoer. Open!” Ik zag dat de camera bewoog naar het geslachtsdeel van [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] geen ondergoed aan had. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “Open! Open mama” Ik zag een hand voor het geslachtsdeel van [slachtoffer]. Ik zag dat deze hand donker getint was. Ik zag dat deze hand een zwart voorwerp vast hield. Ik zag dat de hand het voorwerp bij [slachtoffer] in haar geslachtsdeel bracht. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “open!” Ik zag dat de hand het voorwerp een aantal maal heen en weer bewoog. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “Open, open, open!” Ik zag dat [slachtoffer] haar hand naar het zwarte voorwerp bewoog en ik zag dat zij het voorwerp weghaalde. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “I said open, open, open mama, open” Ik zag dat [slachtoffer] met een angstige blik in de camera keek. Ik zag dat zij nog steeds een baby in haar armen hield. Ik hoorde [slachtoffer] praten. Ik kon niet verstaan wat ze zei. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “Open! I said open!” Ik zag dat een donker getinte hand met een zwart voorwerp bij het linker been van [slachtoffer]. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “Zo, ja perfect. Hoer jij bent toch, jij bent hoer toch.” Ik zag dat een donker getinte hand een zwart voorwerp inbracht bij het geslachtsdeel van [slachtoffer]. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: “Nee!” Ik hoorde dat [naam 2] zei: “Nee? Kijk wat ik doe bij die hoertjes.” Ik zag dat de hand met zijn handpalm het voorwerp dieper inbracht. Ik hoorde dat [naam 2] zei: “He? He?” Ik zag dat de hand het zwarte voorwerp heen en weer bewoog. Ik zag dat de baby nog steeds op de buik lag van [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] met haar rechter hand het zwarte voorwerp uit haar geslachtsdeel probeerde te halen. Ik hoorde de baby huilen. Ik zag dat de donker getinte hand het voorwerp uit het geslachtsdeel haalde. Ik zag dat het voorwerp goed in beeld kwam. Ik zag dat het een telefoon betrof. Ik zag dat er slijm op de telefoon zat aan het gedeelte wat bij [slachtoffer] in haar geslachtsdeel gezeten had. Ik zag dat de telefoon dicht bij de camera gehouden werd. Ik hoorde [naam 2] zeggen: “Lekker of niet?” Ik zag dat [slachtoffer] naar de baby keek. Ik zag dat de telefoon naar het gezicht van [slachtoffer] gebracht werd. Ik zag dat [slachtoffer] schrok op het moment dat de telefoon voor haar gezicht gehouden werd. Ik hoorde [naam 2] zeggen: “Niet, suck it!” Ik zag dat zij met haar rechterhand de telefoon wegsloeg. Ik hoorde dat [naam 2] op een dwingendere toon zei: “Suck it!” Ik zag dat [slachtoffer] boos keek. Ik zag dat [slachtoffer] nogmaals met haar hand sloeg. Ik kon niet zien waar tegen zij sloeg. Ik hoorde de baby nog steeds huilen. [16]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat hij een telefoon in de vagina van [slachtoffer] heeft gedaan, dat hij heeft gezegd: “open, hoer” en dat hij met “open” haar vagina bedoelde. [17] Hij heeft ook verklaard dat [slachtoffer] zelf haar vagina opende en dat hij haar daartoe niet gedwongen heeft.
De waardering van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen bestaat er geen twijfel over het feit dat verdachte een telefoon in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. [slachtoffer] heeft verklaard dat dit tegen haar wil is gebeurd. De raadsman van verdachte heeft aangegeven dat het zeer de vraag is of er bij het gebeurde wel sprake is geweest van dwang.
Voor bewijs van verkrachting is vereist een door verdachte opzettelijk veroorzaakte dwangsituatie door geweld en/of een feitelijkheid of feitelijkheden.
[slachtoffer] heeft bij de politie stellig verklaard dat zij niet wilde dat de telefoon bij haar ingebracht werd en dat zij bang was dat zij zou worden geslagen als zij haar benen niet wijd deed. Dat zij de handeling niet wilde, wordt bevestigd door de filmopname die zich in het dossier bevindt. Uit die beelden, die ter terechtzitting zijn getoond, blijkt niet van instemming met de handelingen. Uit de beelden blijkt daarentegen dat [slachtoffer] op meerdere momenten de telefoon tracht weg te halen, dat zij de telefoon uiteindelijk ook wegslaat en dat zij “nee” zegt, terwijl verdachte steeds “open” en “hoer” roept. Reeds op grond hiervan moet naar het oordeel van de rechtbank de conclusie luiden dat [slachtoffer] niet met de handeling instemde en dat aldus sprake is geweest van dwang. De rechtbank heeft daar ook bij betrokken dat uit de beelden blijkt dat [slachtoffer] ten tijde van het gebeurde haar zeer jonge baby in haar armen had en dat zij hem voedde, hetgeen een omstandigheid is waarbij [slachtoffer] zich fysiek niet eenvoudig aan de handelingen van verdachte kon onttrekken. Ook de aard van de relatie tussen [slachtoffer] en verdachte, die zich kenmerkte door het veelvuldig gebruik van geweld door verdachte jegens [slachtoffer], juist als zij zich verzette, heeft de rechtbank betrokken bij haar oordeel. Daarbij is voorts van belang dat de hierboven bewezenverklaarde mishandelingen die verdachte jegens [slachtoffer] heeft gepleegd in de dagen voorafgaand aan het onderhavige incident, welke zeer vernederend en pijnlijk van aard waren en die ook op verschillende momenten werden gekenmerkt door het uitoefenen van dwang, en de als gevolg van die mishandelingen ontstane angst, hebben bijgedragen aan een dwangsituatie die heeft gemaakt dat [slachtoffer] de handelingen van verdachte heeft ondergaan, terwijl ze dit niet wilde.
De rechtbank is dan ook, alles afwegende, van oordeel dat verdachte aangeefster door de feitelijkheden zoals genoemd heeft gedwongen tot het ondergaan van de in de tenlastelegging omschreven handelingen. De rechtbank acht dit feit dan ook bewezen.
Feit 2
Aangezien verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever] d.d. 14 april 2017 (blz. 110 en 111);
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2018.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
in
de periode van27 maart 2017 tot en met 14 april 2017 te ’s-Gravenhage zijn levensgezel,
[slachtoffer], heeft mishandeld door
- meermalen te slaan en te stompen op het gezicht en het lichaam en
- te slaan met de achterkant van een mes boven op het hoofd en op haar bovenarm en
- te slaan met een stofzuigerstang op het lichaam en
- de keel dicht te knijpen en
- een mes tegen de keel te zetten en
- haar te dwingen op een rasp te zitten met haar knieën;
2.
op14 april 2017 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een CV-ketel en een kast, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], heeft vernield en/of beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk op die kast te springen;
3.
op 14 april 2017 te ’s-Gravenhage door een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, te weten meermalen schreeuwen "open, open" en "je bent een hoer", en het creëren van een dreigende sfeer en gebruik maken van de door verdachte door middel van eerdere bedreigingen en mishandelingen en vernederingen gecreëerde dreigende sfeer [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
het duwen vaneen telefoon in de vagina van die [slachtoffer] en
hetmeermalen heen en weer bewegen
van die telefoon.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte heeft niet meegewerkt aan het opmaken van een Pro Justitia rapportage (zie het rapport van de psycholoog R. Zwaan van 14 juni 2017) en ook bij het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC) heeft verdachte zijn medewerking grotendeels onthouden. Er ligt dan ook geen gedragsdeskundig advies waarin vastgesteld wordt of en zo ja, welke stoornis(sen) bij verdachte aanwezig is/zijn, of deze stoornis(sen) ook ten tijde van het plegen van onderhavige delicten aanwezig was/waren, of er een relatie bestaat tussen de stoornis(sen) en de delicten en waarin gelet daarop wordt geadviseerd over de mate waarin de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte is evenwel geobserveerd in het PBC en door psycholoog T. van den Hazel is wel gerapporteerd dat verdachte in zijn gedrag aanwijzingen laat zien voor het bestaan van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat dit voorts gepaard gaat met een aanwijzing voor trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Ook door psychiater M. Fluit is gerapporteerd dat er bij verdachte aanwijzingen zijn voor een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken, gezien de problemen in zijn affectief en interpersoonlijk functioneren en in zijn impulsbeheersing.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande en ondanks dat er geen volwaardige diagnose gesteld kon worden, aannemelijk is dat bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis bestaat. Gelet op het duurzame karakter van een dergelijke stoornis, de aard van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder verdachte deze heeft begaan, acht de rechtbank een verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de bij verdachte bestaande stoornis eveneens aannemelijk. Om deze reden zal de rechtbank verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar achten. Dit betekent dat zijn strafbaarheid niet geheel is uitgesloten.

6.De motivering van de straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, waarvan een deel voorwaardelijk en met oplegging van bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd in het maatregelrapport van de reclassering van 31 mei 2018. Een andere optie is oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zodat verdachte in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling een behandeling kan volgen. Volgens de raadsman is er onvoldoende basis voor het opleggen van TBS met dwangverpleging, nu niet wordt voldaan aan het gelijktijdigheidsvereiste. Niet is vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een stoornis. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat wel wordt voldaan aan de vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, wordt verzocht aan verdachte TBS met voorwaarden op te leggen, met de voorwaarden zoals geformuleerd in eerder genoemd maatregelrapport. De verdachte is bereid zich aan de voorwaarden te houden. Ook de voorwaarde van medicatiegebruik kan worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin, [slachtoffer]. De mishandelingen hebben plaatsgevonden over een periode van ruim twee weken. Door deze mishandelingen is bij [slachtoffer] pijn en letsel ontstaan. Verdachte heeft van enkele mishandelingen filmopnamen gemaakt, waarop hij al lachend te horen is. Hieruit blijkt dat de verdachte kennelijk genoot van het leed dat hij haar aandeed. Verdachte heeft [slachtoffer] ook verkracht, door een telefoon tegen haar wil in haar vagina te brengen, terwijl zij op dat moment haar baby voedde. Ook deze gebeurtenis heeft verdachte gefilmd. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer], die tijdens de zitting is voorgelezen, hebben de gebeurtenissen veel impact op haar gehad en ondervindt zij daarvan ook thans nog de gevolgen in de vorm van angst- en paniekaanvallen. Deze feiten worden verdachte zwaar aangerekend. Daarnaast heeft verdachte een kast, met daarin een cv-ketel, beschadigd door op de kast te springen, waardoor de kast stuk is gegaan en de cv-ketel werd beschadigd. Hiermee heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor andermans goederen.
De persoon van verdachte
Het strafblad
Uit het strafblad van verdachte van 14 februari 2018 volgt dat hij, voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten, eerder is veroordeeld voor vernieling en dat hij ook meerdere malen voor mishandelingen is veroordeeld, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en taakstraffen. Deze onherroepelijke veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rapporten
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt.
Het rapport van de reclassering van 18 april 2017:
De reclassering heeft gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van problematisch alcoholgebruik en dat hiervoor in het verleden aandacht is geweest binnen opgelegde meldplichten (de rapporten van de reclassering van 15 september 2014, 20 november 2014, 27 juli 2016 en 7 oktober 2016 maken eveneens onderdeel uit van het dossier). Deze meldplichten werden echter steeds voortijdig negatief retour gezonden, omdat verdachte daaraan onvoldoende meewerkte. De reclassering heeft opgemerkt dat verdachte een man is die niet in staat is kritisch naar zijn eigen handelen te kijken en alles aan omstandigheden buiten zichzelf wijt en dat de kans op recidive wordt ingeschat als hoog.
Het Pro Justitia rapport (psychologisch) van 14 juni 2017:
Verdachte heeft aan het onderzoek door psycholoog R. Zwaan niet meegewerkt. Om die reden heeft de psycholoog de onderzoeksvragen niet volledig kunnen beantwoorden. De psycholoog heeft wel gerapporteerd dat bij het huidige ten laste gelegde sprake lijkt te zijn van een patroon dat onderdeel lijkt te zijn van een wijze waarop verdachte in het leven staat en dat valt te verwachten dat dit patroon in de toekomst zal worden voortgezet. Door de psycholoog wordt het risico op gewelddadig gedrag naar vrouwen in het algemeen en naar de eigen levenspartner in het bijzonder als hoog ingeschat. De psycholoog heeft in overweging gegeven om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum.
Het rapport van de reclassering van 5 juli 2017:
De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte problemen heeft op het gebied van huisvesting, dagbesteding, financiën, relaties, sociaal netwerk, alcoholgebruik, drugsgebruik en denkpatronen. Verdachte bagatelliseert en externaliseert. Hij heeft geen inzicht in en neemt geen verantwoording voor zijn eigen gedrag en hij lijkt niet in staat om een zelfstandig dan wel zelfredzaam leven op te bouwen. Ook heeft de reclassering gerapporteerd dat sprake is van een patroon in geweldsdelicten, met name in de huiselijke sfeer, en dat dat de kans op recidive voor wat betreft gewelddadig gedrag naar vrouwen in het algemeen en naar de eigen levenspartner in het bijzonder als zeer hoog dient te worden ingeschat. Gerapporteerd is dat eerdere ambulante begeleidings- en behandelpogingen van verdachte voortijdig negatief beëindigd zijn omdat verdachte zich niet aan de afspraken hield. De reclassering concludeert dan ook dat een (deels) voorwaardelijk kader met een behandelverplichting onvoldoende recidive beperkend zal werken. Aangezien bij verdachte mogelijk sprake is van onderliggende problematiek en verdachte aan onderzoek daarnaar niet mee wil werken, heeft de reclassering geadviseerd om verdachte ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum.
Het rapport van het Pieter Baan Centrum van 8 januari 2018:
Ook aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) heeft verdachte zijn medewerking grotendeels onthouden, waardoor de deskundigen zich hebben onthouden van advies. Door psycholoog T. van den Hazel is – zoals eerder vermeld – wel gerapporteerd dat verdachte in zijn gedrag aanwijzingen laat zien voor het bestaan van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat dit voorts gepaard gaat met een aanwijzing voor trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Ook door psychiater M. Fluit is gerapporteerd dat er bij verdachte aanwijzingen zijn voor een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken, gezien de problemen in zijn affectief en interpersoonlijk functioneren en in zijn impulsbeheersing.
Het maatregelrapport (ten behoeve van TBS met voorwaarden) van de reclassering van 31 mei 2018:
De reclassering is van mening dat bij verdachte sprake is van een patroon in geweldsdelicten, met name in de huiselijke sfeer en is van mening dat de kans op recidive in gewelddadig gedrag naar vrouwen in het algemeen en naar de eigen levenspartner in het bijzonder als zeer hoog dient te worden ingeschat. Verdachte bagatelliseert en externaliseert. Daarnaast heeft hij een pro-criminele houding en geen besef/inzicht in zijn eigen gedrag en houding. Verdachte heeft een parasiterende leefstijl; hij is voor alle leefgebieden afhankelijk van anderen en lijkt niet in staat een zelfstandig/zelfredzaam leven op te bouwen. Op grond van het dossier van verdachte ziet het NIFP/IFZ onvoldoende mogelijkheden om verdachte in een passende instelling te kunnen plaatsen voor een adequate forensische klinische behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden. Daarom is er momenteel geen kliniek/opnamedatum beschikbaar om de behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden vorm te geven. Verdachte heeft psychiatrisch onderzoek in het PBC geweigerd. Tevens ontkent hij het hem ten laste gelegde. Een TBS met voorwaarden veronderstelt dat er overstemming is over de problematiek, plan van aanpak en voorwaarden. Op basis van het huidige onderzoek concludeert de reclassering dat deze overeenstemming er niet is. Er is geen opening gevonden om verdachte mee te laten werken aan het vrijwillige kader van TBS voorwaarden, hetgeen een vereiste is. Gelet op het voorgaande adviseert de reclassering aan verdachte TBS met dwangverpleging op te leggen. Een TBS met voorwaarden behoort volgens de reclassering niet tot de mogelijkheden.
Straf en/of maatregel?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de zaak tegen verdachte moet worden afgedaan met een (al dan niet lange) gevangenisstraf, of dat er aanleiding is om verdachte (eventueel daarnaast) een strafrechtelijke maatregel, zoals terbeschikkingstelling, al dan niet met dwangverpleging, op te leggen.
Om de maatregel van terbeschikkingstelling te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de vraag te worden beantwoord of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond (sub 1), alsmede of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist (sub 2). Voorts is krachtens de wet voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht, vereist. Uit alle hiervoor besproken rapportages blijkt dat verdachte een weigerende observandus is in de zin van artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, derde lid, Sr. Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, derde lid, Sr kan ook aan een weigerende observandus de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek, als bedoeld in artikel 37a, derde lid, Sr in combinatie met artikel 37, tweede lid, Sr vervalt in dat geval. Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet mogelijk. Het is aan de rechter, die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen, voor zover de wet hem daartoe de ruimte geeft. Dit betekent dat in het uiterste geval de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling ten tijde van het delict kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens?
De rechtbank hecht, bij de beantwoording van de vraag of bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde rapport van het PBC van 8 januari 2018. Hoewel verdachte aan het onderzoek in het PBC niet mee heeft willen werken, blijkt uit het rapport van de twee deskundigen wel dat bij er verdachte, gezien de problemen in zijn affectief, interpersoonlijk functioneren en impulsbeheersing, aanwijzingen bestaan voor persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en narcistische kenmerken. Ook reeds in de rapporten van de reclassering, die in het dossier teruggaan tot het jaar 2014, worden de zorgen geuit met betrekking tot het vermoeden van het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek van verdachte. Die zorgen hebben evenwel nimmer tot een definitieve diagnose geleid, gezien de weigerende houding van verdachte ten opzichte van hulpverlening.
Gelet op het rapport van de deskundigen van het PBC, bezien in het licht van de overige rapporten in het dossier, is naar het oordeel van de rechtbank – zoals ook hiervoor bij de bespreking van de strafbaarheid van verdachte is overwogen – het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte in voldoende mate aannemelijk geworden. Een dergelijke stoornis is naar zijn aard duurzaam. Dit brengt mee dat de rechtbank concludeert dat bij verdachte, ook ten tijde van de feiten onder 1 en 3, sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, waarbij er aanwijzingen zijn dat deze bestaat uit een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken.
Recidiverisico?
In alle rapportages wordt het risico op recidive ingeschat als hoog. Dit beeld wordt door het strafblad van verdachte bevestigd, aangezien hij onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl hij al meermalen voor geweldsfeiten was veroordeeld. De bewezenverklaarde feiten zijn gewelddadig van aard en kijkend naar het strafblad van verdachte, waarop tevens geweldsdelicten vermeld staan, kan thans worden gesteld dat sprake is van een escalatie in de ernst van de feiten. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de kans op recidive onverminderd hoog is.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is de stoornis van verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Gelet op het advies van de reclassering van 31 mei 2018 en de zorgmijdende houding van verdachte heeft de rechtbank geen enkel aanknopingspunt voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, nu behandeltrajecten in dat kader eerder niet van de grond zijn gekomen. Ook ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het opleggen van een TBS met voorwaarden. Uit het advies van de reclassering komt naar voren dat er geen overstemming is over de problematiek, plan van aanpak en voorwaarden. Daar komt bij dat verdachte geen ziekte-inzicht heeft en dat hij vindt hij niet geholpen hoeft te worden. Dat verdachte uiteindelijk pas bij het laatste gesprek bij de reclassering, bij de bespreking van het advies, en ter terechtzitting van 5 juni 2018 aangaf mee te willen werken aan een TBS met voorwaarden, acht de rechtbank niet geloofwaardig, gelet op zijn houding voorafgaand aan de totstandkoming van het advies. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de rechtbank een grote kans dat verdachte zich aan op te leggen voorwaarden zal onttrekken.
De rechtbank ziet dan ook geen andere mogelijkheid dan om ten aanzien van feit 1 en feit 3 de terbeschikkingstelling van verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De door verdachte onder 1 en 3 begane feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist de oplegging van deze maatregel. Nu de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één persoon, is sprake van een ongemaximeerde TBS als bedoeld in artikel 38e Sr en kan de totale duur van de op te leggen maatregel om die reden een periode van vier jaar te boven gaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om een advies te geven over het tijdstip waarop de TBS met dwangverpleging dient aan te vangen, zoals bedoeld in artikel 37b Sr.
Hierboven heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat zij verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar acht en dat dit betekent dat zijn strafbaarheid niet geheel is uitgesloten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan verdachte, naast voornoemde maatregel, ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de voor de rechtbank geldende LOVS-oriëntatiepunten alsmede bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De ernst van de feiten rechtvaardigen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 2.500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het gevorderde bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat indien minder feiten bewezen worden verklaard dan aan de verdachte ten laste is gelegd, dit relevant is voor de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten. De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 2.500,00. De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen met ingang van 14 april 2017, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn toegebracht en verdachte voor die feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 242, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen;
ten aanzien van feit 3:
verkrachting;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 2.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 april 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mr. D. Biever, rechter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.E. Oudshoorn en mr. R. Moese, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017102747 en volgnummers, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, basisteam Laak, met bijlagen (doorgenummerd blz. 2 t/m 187).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 14 april 2017, blz. 56
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 14 april 2017, blz. 59
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 14 april 2017, blz. 59
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 14 april 2017, blz. 60
6.Proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer] d.d. 12 mei 2017, blz. 153 t/m 155
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 14 april 2017, blz. 61
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 14 april 2017, blz. 61
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2017, blz. 128
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2017, blz. 128 en 129
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2017, blz. 130 t/m 132
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2017, blz. 63
13.Geneeskundige verklaring d.d. 15 april 2017 van [naam 3], huisarts, blz. 79
14.Verklaring verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2018
15.Proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer] d.d. 12 mei 2017, blz. 156 en 157
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2017, blz. 133
17.Verklaring verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2018