In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 juni 2018, zijn twee zaken behandeld waarin eisers, ex-echtgenoten van Syrische afkomst, aanvragen hebben ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvragen zijn gedaan met het doel om bij hun meerderjarige zonen te verblijven, die asielvergunningen hebben verkregen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen, met als argument dat er geen sprake is van een beschermingswaardig familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat de eisers niet in een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie verkeren met hun zonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische documentatie niet aantoont dat eisers voor hun zorg afhankelijk zijn van hun zonen, en dat er onvoldoende bewijs is van financiële afhankelijkheid. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen schending van artikel 8 van het EVRM is, omdat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie voor de bescherming van familieleven onder het EVRM.