ECLI:NL:RBDHA:2018:7253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13599, AWB - 17_13600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot afhankelijkheidsrelaties tussen ouders en meerderjarige zonen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 juni 2018, zijn twee zaken behandeld waarin eisers, ex-echtgenoten van Syrische afkomst, aanvragen hebben ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De aanvragen zijn gedaan met het doel om bij hun meerderjarige zonen te verblijven, die asielvergunningen hebben verkregen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen, met als argument dat er geen sprake is van een beschermingswaardig familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat de eisers niet in een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie verkeren met hun zonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische documentatie niet aantoont dat eisers voor hun zorg afhankelijk zijn van hun zonen, en dat er onvoldoende bewijs is van financiële afhankelijkheid. De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen schending van artikel 8 van het EVRM is, omdat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie voor de bescherming van familieleven onder het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/13599 (eiseres)
AWB 17/13600 (eiser)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2018 in de zaken tussen

[eiseres], eiseres,

en
[eiser], eiser,
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 5 augustus 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV), met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij hun meerderjarige zonen op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), afgewezen.
Bij besluiten van 19 juli 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2018.
Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Tevens zijn [referent 1] en [referent 2], referenten, ter zitting verschenen en B. Saad, als tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1954 en eiser op [geboortedatum] 1950. Zij hebben allebei de Syrische nationaliteit en zijn sinds 2008 ex-echtgenoten. Hun meerderjarige zonen [referent 1] en [referent 2] hebben op 13 maart 2016 een asielvergunning in Nederland gekregen per 30 september 2015. Eisers hebben op 26 mei 2016 mvv-aanvragen ingediend om in Nederland te verblijven bij hun zonen (referenten). Omdat per aanvraag maar één referent kan worden opgegeven, verzoekt eiseres verblijf bij [referent 1] en eiser bij [referent 2].
2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen. Primair is volgens verweerder geen sprake van beschermingswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat tussen eisers en referenten geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Uit de overgelegde medische documentatie blijkt niet dat eisers voor hun medische zorg afhankelijk zijn, meer specifiek van referenten. Ook is onvoldoende van financiële afhankelijkheid gebleken. Hierdoor wordt aan een belangenafweging niet toegekomen. Subsidiair heeft verweerder overwogen dat ook indien er wel beschermingswaardig familieleven wordt aangenomen, zoals verweerder volgens zijn oude beleid deed, geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM omdat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. In het voordeel van eisers heeft verweerder meegewogen dat van referenten vanwege hun asielvergunningen niet verwacht kan worden het gezinsleven met eisers in Syrië uit te oefenen. Verweerder heeft in het nadeel van eisers meegewogen dat geen sprake is van inmenging in het gezinsleven, dat uit de overgelegde medische documentatie niet blijkt dat eisers voor hun medische zorg exclusief afhankelijk zijn van referenten, dat daarom geen sprake is van een meer dan de gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dat eisers een beroep zullen doen op de sociale voorzieningen vanwege hun medische situatie.
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voeren aan dat verweerder een onjuist toetsingskader hanteert, door voor de invulling van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen ouders en meerderjarige kinderen extreme afhankelijkheid en persoonlijke en exclusieve zorg van juist referenten te vereisen. Reeds doordat verweerder zijn beperkte invulling van afhankelijkheid tussen ouders en meerderjarige kinderen niet in zijn beleid heeft neergelegd, is sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Eisers voeren, kort samengevat, aan dat deze beperkte invulling geen grondslag kent in jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Eisers verwijzen naar de dissenting opinion van rechter Kovler bij het EHRM-arrest Silvenko en de visie van het UNHCR.
Ten onrechte is verweerder voorbij gegaan aan het feit dat referenten de enige twee zonen van eisers zijn, dat referenten afwisselend bij eiser en eiseres woonden en zorg voor hen droegen en dat de medische situatie van eisers deze zorg ook vergt. Verweerder heeft zonder advies te vragen van het Bureau Medische Advisering niet mogen oordelen dat zij niet afhankelijk zijn van zorg.
Verder heeft verweerder ten onrechte niet meegewogen dat referenten en eisers enkel door de oorlog van elkaar zijn gescheiden en dat eisers nog steeds in het oorlogsgebied verblijven, zonder andere directe familieleden die voor hen kunnen zorgen. Eisers verwijzen naar de EHRM arresten Mugenzi en Tanda-Muzinga van 10 juli 2014 (nr. 52701/09 en 2260/10). Van hen kan in deze moeilijke omstandigheden niet verwacht worden dat zij in de toekomst voor steun en zorg een beroep moeten doen op derden. Ook is verweerders invulling van het afhankelijkheidsbegrip volgens eisers in strijd met het Unierecht, zoals artikel 4, tweede lid, en artikel 10, tweede lid, van richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn), de hierbij behorende Richtsnoeren en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM (bijvoorbeeld de uitspraak Onur tegen het Verenigd Koninkrijk van 17 februari 2009 in zaak nr. 27319/07, JV 2009/141 en de uitspraak inzake I.B. Javeed van 3 juli 2001, nummer 47390/99, JV 2001, 303) zal tussen ouders en meerderjarige kinderen sprake moeten zijn van een meer dan de normale banden overstijgende afhankelijkheid, voordat de bescherming van artikel 8 van het EVRM kan worden ingeroepen. Hieruit blijkt dat het antwoord op de vraag of bij volwassen familieleden sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM afhangt van de invulling die aan het contact tussen de betreffende personen wordt gegeven. Indien niet aannemelijk is gemaakt dat daarbij sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale emotionele banden tussen volwassen familieleden overstijgt, kan niet van een beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM worden gesproken. Indien geen sprake is van familieleven in vorenbedoelde zin, is er volgens deze jurisprudentie, geen noodzaak meer voor een nadere belangenafweging.

Ten aanzien van eiseres (AWB 17/13599)

5.1
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van eiseres een medische verklaring van 13 maart 2016 van [persoon], M.D. van de afdeling endocrinologie van de ‘Syrian Association of Medicine Doctors’ is overgelegd, waarin een opsomming wordt gegeven van de medische klachten, zoals onder meer diabetes, een transplantatie van een lens vier jaar geleden, vernauwde/verstopte aders, buikpijn, duodenorrhaphy en een tumor dat over een jaar dient te worden gecontroleerd. In bezwaar is een medische verklaring van 3 juni 2017 van [persoon 2], endocrinoloog, overgelegd, waaruit volgt dat eiseres momenteel een insulinebehandeling ondergaat en een begeleider nodig heeft om er zeker van te zijn dat de medicijnen op de voorgeschreven tijden worden genomen in geval van een mogelijke ‘hypoglycemia’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij zijn beoordeling echter terecht betrokken dat [referent 1] tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard dat de insuline door de apotheek wordt geïnjecteerd. Ook heeft [referent 1] verklaard dat eiseres zelfstandig voorziet in haar persoonlijke verzorging en soms hulp in de huishouding inkoopt van buiten. Van de vijf of zes zussen van eiseres die in Syrië wonen krijgt eiseres nauwelijks hulp en met haar broer in Damascus heeft zij enkel telefonisch contact. Haar buren en kennissen komen af en toe langs. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres de medische zorg en ondersteuning van anderen nodig heeft zoals wordt aangegeven. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres voor haar zorg afhankelijk is van anderen, behoeft de door de gemachtigde van eisers opgeworpen rechtsvraag dat niet vereist mag worden dat sprake is van exclusieve afhankelijkheid van referenten niet besproken te worden. Verweerder heeft daarom terecht primair overwogen dat niet van een beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM kan worden gesproken. Verweerders subsidiaire standpunt dat een belangenafweging in het nadeel van eiseres zou uitvallen, heeft verweerder afdoende gemotiveerd.
5.2
Het beroep van eiseres dat verweerder ten onrechte geen uitvoering geeft aan zijn implementatie van de facultatieve bepaling in artikel 4, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, waarin staat dat de lidstaten verblijf kunnen verlenen aan ten laste komende bloedverwanten van de eerste graad in rechtstreekse opgaande lijn van de gezinshereniger indien zij in het land van herkomst de nodige
gezinssteun ontberen, volgt de rechtbank niet. Middels artikel 3.13, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 geeft verweerder hier naar het oordeel van de rechtbank voldoende toepassing aan.
5.3
Dat verweerder artikel 10, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, waarin staat dat de lidstaten gezinshereniging van niet in artikel 4 genoemde gezinsleden kunnen toestaan indien dezen ten laste komen van de vluchteling, ten onrechte niet in beleid heeft neergelegd, volgt de rechtbank evenmin. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de Gezinsherenigingsrichtlijn geen verplichting volgt om in de situatie van eiseres verblijf toe te staan. Verweerder heeft zich immers niet op het standpunt gesteld dat gezinshereniging van ouders met hun meerderjarige kinderen nooit is toegestaan, maar heeft op grond van een individuele beoordeling op grond van artikel 8 van het EVRM geconcludeerd dat eiseres niet voor toelating in aanmerking komt. Zoals volgt uit het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat ten aanzien van eiseres geen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid. Die beoordeling is niet in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
5.4
In het door eiseres aangehaalde artikel 17 van de Gezinsherenigingrichtlijn is – voor zover hier van belang – bepaald dat in geval van afwijzing van een verzoek de lidstaten terdege rekening houden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldaan aan de opdracht van artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Een schending van de door eiseres aangehaalde Unierechtelijke evenredigheidstoets volgt de rechtbank evenmin.
6. Het beroep ten aanzien van eiseres is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Ten aanzien van eiser (AWB 17/13600)

8. De rechtbank stelt vast dat bij de aanvraag van eiser twee medische verklaringen zijn overgelegd: van 10 augustus 2016 van [persoon 3], arts cardiologie, en van 30 maart 2016 van [persoon 4], M.D. van US universities and hospitals (Endocinology – Diabetes – Internal diseases). Kort samengevat volgt hieruit dat eiser bekend is met diabetes, een hoge bloeddruk, hoog cholesterol en vernauwde/verstopte aders waarbij na dotteren in december 2014 een stent is geplaatst dat een medicijn afgeeft.
In bezwaar is een medische verklaring van 4 juni 2017 van [persoon 5],
doctorate in Heart Diseases, overgelegd. Hij vermeldt dat eiser constant medische zorg nodig heeft en medische consultatie bij specialistische klinieken en dat hij daarbij lijdt aan ernstige paniekaanvallen die voortdurende neurologische en psychiatrische behandeling behoeven. Voorts volgt uit de verklaring van 31 mei 2017 van [persoon 6], oogarts, dat eiser onder controle staat voor oogklachten.
De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft overwogen dat uit de medische verklaringen niet blijkt dat sprake is van zodanig ernstige gezondheidsklachten dat eiser niet zonder de zorg van zijn zoon [referent 2] kan functioneren. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de verklaring van [persoon 5] niet blijkt in wat voor (behandel)relatie hij staat tot eiser noch waarop zijn verklaring met betrekking tot eisers psychische klachten is gebaseerd. Evenmin blijkt hieruit dat eiser (mantel)zorg nodig heeft.
Verweerder heeft uitgebreid overwogen dat eiser al jarenlang niet tot het gezin van de vader behoorde. De rechtbank volgt verweerder hierin. Eiser heeft in zijn asielprocedure verklaard dat hij wisselend bij eiser en eiseres heeft gewoond tot hij moest vluchten. Daarna heeft hij enkele jaren in Turkije doorgebracht. Verweerder heeft zich dan ook voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Verweerders subsidiaire standpunt dat een belangenafweging in het nadeel van eiser zou uitvallen, heeft verweerder afdoende gemotiveerd.
9. Het beroep ten aanzien van eiser is ongegrond.
10. Er is geen grond om een van de partijen te veroordelen in de door de ander gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak van eiseres (AWB 17/13599)
- verklaart het beroep ongegrond.
in de zaak van eiser (AWB 17/13600)
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.