3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Op 25 maart 2013 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van ontvoering, vrijheidsberoving, marteling, bedreigingen en diefstal op 18 maart 2013 op het adres [straatnaam] te Noordwijk. Aangever verklaarde daarover het volgende.
Op 12 maart 2013 ontving hij een sms van iemand die aangaf hem te willen spreken over financiële investeringen. Hij belde terug en sprak over de ‘ins en outs’ van deze transactie. Op 14 maart 2013 ontving hij een sms waarin voornoemd adres in Noordwijk stond vermeld. Het nummer dat is gebruikt om voornoemde sms’jes te versturen, behoort toe aan ene [betrokkene ] . Op 18 maart 2013 om 20:01 uur is hij naar het adres in Noordwijk toe gegaan. Hij liep naar binnen. Plotseling sprongen er drie mannen bovenop hem. Zij werkten hem naar de grond en schreeuwden naar hem dat hij geen lawaai moest maken, omdat zij hem anders kwaad zouden doen. Ze blinddoekten hem met een lap en tape. Vervolgens zetten ze hem overeind op een stoel en wikkelden tape om zijn enkels en polsen. Hij is ongeveer één tot anderhalf uur geblinddoekt geweest. Ze bedreigden en ondervroegen hem toen. Ze zeiden tegen hem dat ze hem in een motorboot zouden zetten met maar vier liter benzine en hem dan op zee zouden loslaten. Hij is tegen zijn lichaam en in zijn gezicht gestompt. Een van die mannen gaf hem stroomstoten met een soort elektrische taser op diverse plekken van zijn lichaam. Ze vroegen hem meerdere malen waar hun “poen” was.
Ze vroegen hem om een laptop te openen, zodat hij toegang kon krijgen tot zijn
onlinebankrekeningen. Ze zagen dat er niets op die rekeningen stond. Vervolgens zeiden ze tegen hem dat hij zijn handelsplatform moest openen. Hij kon alleen een demoplatform laten zien. De mannen zagen een bedrag staan van € 150.000,00 en zeiden tegen aangever dat hij een transfer moest doen. Hij legde uit hij dit niet kon doen, omdat het een demonstratie versie was en er geen echt geld aan was gekoppeld.
De mannen legden de inhoud van zijn zakken op een tafel, waaronder bankpassen en een paspoort. De mannen dwongen hem om de codes van zijn bankpassen af te geven.
De “chef” zei tegen aangever dat hij deze bankpassen aan de anderen zou geven om de rekeningen leeg te halen. Een uur later keerde de chef zonder de passen terug. De chef zei dat de codes klopten en dat hij geen geld had opgenomen. Op een zeker moment zei de “chef” tegen hem dat het één uur was en dat zij hem zouden vrijlaten als hij zou proberen om geld te brengen voor zijn opdrachtgevers. De mannen hebben drie bankpassen, een paspoort en rijbewijs van hem afgenomen.
[slachtoffer] heeft in een tweede aangifte op 31 januari 2014 het volgende naar voren gebracht.
Op 14 maart 2013 sprak hij telefonisch met [betrokkene ] . [betrokkene ] vertelde dat zij wat geld had geërfd van haar moeder en dat zij van [betrokkene 2] had begrepen dat hij haar misschien wel informatie kon geven. Ze maakten vervolgens een afspraak voor 18 maart 2013. [betrokkene ] nodigde hem uit om naar Noordwijk te komen. Het adres betrof: [straatnaam] te Noordwijk (de rechtbank begrijpt: [straatnaam] ). Zij maakte gebruik van het emailadres: [e-mailadres 1] . Hij vertrouwde het wel omdat hij dit nummer/verzoek door had gekregen van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] is een soort collega van hem.
Een vrouw, die zich voorstelde als [betrokkene ] , opende de deur van het appartement. Er was nog een andere vrouw in het appartement aanwezig. Nadat hij zijn jas had opgehangen en de kamer in wilde gaan, besprongen drie mannen hem. Ze smakten hem op de grond. Hij kwam met zijn hoofd op de grond terecht. De mannen sprongen bovenop hem. Zijn ogen en mond werden bedekt. De mannen bleven maar roepen dat als hij maar één woord zou zeggen dat ze hem dan zouden afmaken, dat ze een boot hadden klaarliggen met twee liter benzine erin en dat, als hij hen niet zou geven wat zij vroegen, ze hem dan in die boot zouden zetten en laten varen totdat de benzine op was. Ze blinddoekten hem vervolgens met een sjaal, waarover tape werd geplakt. Er werd tape op zijn mond geplakt en er werd tape over zijn armen en om zijn voeten geplakt. Daarna werd hij in een stoel gezet. Hij werd geslagen tegen zijn borstkast, tegen zijn benen en in zijn gezicht. Er werd een taser gebruikt op zijn schouders, benen en handen. Hij is geslagen door de woordvoerder van de drie mannen en door de persoon met de taser.
De mannen wilden geld van hem hebben. Als hij levend weg wilde komen, dan moest hij
€ 258.000,00 betalen. De mensen die in Noordwijk aanwezig waren, voerden kennelijk het woord voor anderen. De woordvoerder zei dat hij werkte voor een groep van vier mensen die geld bij hem ( [slachtoffer] ) hadden ingelegd. Terwijl hij vastgebonden op de stoel zat, werd het verhaal van de boot nogmaals herhaald, evenals eerdergenoemd bedrag. Uit zijn zakken zijn onder meer zijn rijbewijs, zijn paspoort en drie bankkaarten gepakt. Hij heeft drie codes van deze passen opgeschreven. De woordvoerder gaf de kaarten mee aan de andere twee mannen. Deze mannen gingen deze kaarten vervolgens testen. Nadat er enkele uren waren verstreken, mocht hij van de woordvoerder naar de wc gaan. Hij was toen alleen nog over met de woordvoerder. De woordvoerder gaf aan dat hij hem zou laten gaan, als eerdergenoemde mensen zo snel mogelijk hun geld terug zouden krijgen. De aangever heeft zijn paspoort, rijbewijs en bankpassen niet meer teruggekregen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de personen met wie hij in Nederland zaken heeft gedaan in het kader van investeringen, wisten van zijn samenwerking met [betrokkene 2] . Hij vermoedt dat tegen [betrokkene ] is gezegd dat zij moest refereren aan [betrokkene 2] om zijn vertrouwen te winnen.
getuige, processen-verbaal van bevindingen en afschrift van de Rabobankrekening van de verdachte
[getuige 1] , de eigenaresse van de woning gelegen aan de [straatnaam] te Noordwijk, heeft verklaard dat zij haar woning vanaf 17 maart 2013 tot en met 22 maart 2013 heeft verhuurd aan mevrouw [betrokkene ] en dat zij van haar het volgende e-mailadres heeft gekregen: [e-mailadres 2] . [getuige 2] , haar hulp, heeft ter plaatste contant geld van deze vrouw gekregen op 17 maart 2013.
Uit onderzoek is gebleken dat aan het e-mailadres [e-mailadres 1] , het nummer: [telefoonnummer 1] was gekoppeld. Uit het politiesysteem “Basis Voorziening Handhaving” bleek dat dit nummer was gekoppeld aan [medeverdachte 3] .
Uit onderzoek is verder gebleken dat het nummer: [telefoonnummer 2] in gebruik was bij [medeverdachte 3] en dat dit nummer in de periode van 11 maart 2013 tot en met 18 maart 2013 meerdere malen contact heeft gehad met de nummers:
- [telefoonnummer 3] ( [verdachte] , [adres 2] (info DCS)) en
- [telefoonnummer 4] ( [adres 3] , in gebruik bij [verdachte] (dit nummer is opgegeven door [verdachte] op 29 augustus 2014).
Op 18 maart 2013 hebben er twee gesprekken plaatsgevonden tussen het nummer dat in gebruik is bij [medeverdachte 3] en het nummer: [telefoonnummer 4] en een gesprek tussen het nummer dat in gebruik is bij [medeverdachte 3] en het nummer: [telefoonnummer 3] .
Uit een door de raadsman overlegd rekeningafschrift van de Rabobankrekening van de verdachte met rekeningnummer: [rekeningnummer] volgt dat vanaf deze rekening onder meer de volgende overboekingen hebben plaatsgevonden:
- op 14 maart 2013 is € 200,00 overgeschreven naar de rekening van [medeverdachte 2] ;
- op 15 maart 2013 is € 700,00 overgeschreven naar de rekening van [medeverdachte 2] ;
- op 25 maart 2013 is € 200,00 overgeschreven naar de rekening van [medeverdachte 2] , met als omschrijving “brandstof”.
[medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] of [medeverdachte 3] ) heeft op 7 augustus 2014 het volgende verklaard. [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [medeverdachte] ) had tegen haar gezegd dat hij iemand kende. Dit was de zoon van zijn zuster, genaamd [naam] of [verdachte] . [naam] / [verdachte] had geld belegd bij [slachtoffer] . Zij dacht dat het ging om iets van twee à drie ton. [naam] / [verdachte] had tegen [medeverdachte] gezegd dat er nog twee personen hadden geïnvesteerd en dat ze [slachtoffer] ook niet te pakken kregen. [medeverdachte] zei tegen haar: “Ik neem [naam] / [verdachte] mee en dan gaan we met z’n vieren in gesprek”. Ze zijn daarna in Deventer wat gaan eten bij Hans en Grietje. Tijdens dit etentje zei [naam] / [verdachte] dat hij graag met [slachtoffer] in contact wilde komen. Zij en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt verdachte [medeverdachte 2] ) vroegen zich af wat ze dan zouden moeten zeggen. [naam] / [verdachte] zei dat ze misschien konden zeggen dat ze wilden beleggen en dat hij misschien achter het telefoonnummer van [slachtoffer] kon komen. [naam] / [verdachte] had contact met zijn secretaresse [betrokkene 2] . [naam] / [verdachte] kreeg van [betrokkene 2] het nummer van [slachtoffer] . Een dag of twee na het etentje kreeg hij dat nummer. Zij belde naar dit nummer en sprak een voicemailbericht in. Zij sprak in dat zij geld had geërfd, dat zij een afspraak wilde maken en dat zij zijn nummer van [betrokkene 2] had gehad. Tien minuten later belde [slachtoffer] haar terug. Ze spraken over beleggen en hij stelde voor om af te spreken. Daarna belde zij [naam] / [verdachte] . Vervolgens belde zij naar [slachtoffer] en stelde voor om in Noordwijk af te spreken. [slachtoffer] vond dat goed. Toen moesten zij en [medeverdachte 2] op zoek gaan naar een appartement. Zij vond iets in Noordwijk. Zij kreeg een Duitse mevrouw aan de telefoon en gaf aan dat zij iets wilde huren. Dit was mogelijk volgens de Duitse mevrouw. Zij kon het verder regelen met de werkster. [medeverdachte 2] sprak vervolgens met [naam] / [verdachte] af dat hij het geld (de rechtbank begrijpt: het huurgeld) over zou maken. Hij had al een keer eerder € 200,00 overgemaakt voor benzine ofzo. Zij gebruikte een apart nummer om [slachtoffer] te bellen. Dit heeft zij van [naam] / [verdachte] gehad. Zij heeft via [medeverdachte] een telefoon van [naam] / [verdachte] gehad.
Zij ging samen met [medeverdachte 2] naar het appartement en ze gaven het geld aan de werkster. Ze vertelden tegen [medeverdachte] en [naam] / [verdachte] dat ze de sleutel hadden. Daarna namen ze contact op met [slachtoffer] om een afspraak te maken. Op de dag van het incident gingen [medeverdachte 2] en zij naar Noordwijk. [medeverdachte] kwam vrij snel na hen aan in het appartement. [naam] / [verdachte] was er niet. Dit vond zij vreemd omdat dit alles voor [naam] / [verdachte] was. [naam] / [verdachte] was weggeroepen voor een werkafspraak ergens in het land, maar hij zou het van die afstand met de andere mannen regelen. In het appartement werd er gezegd dat als [slachtoffer] binnen zou komen, ze (de rechtbank begrijpt: de drie mannen van het gezelschap) dan graag zouden willen dat hij daar zou blijven en niet meteen weg zou lopen. Toen stelde [medeverdachte 2] voor om te doen alsof zij [slachtoffer] was. Daarna gingen ze oefenen op [medeverdachte 2] , opdat ze [slachtoffer] later konden pakken zodat hij niet meer weg kon gaan. Toen [slachtoffer] eraan kwam, deden ze alle drie (de rechtbank begrijpt: de mannen van het gezelschap) een muts over hun hoofd om niet door [slachtoffer] herkend te kunnen worden. Op het moment dat [slachtoffer] naar binnen liep, werd hij bestormd. Zij hoorde dat hij schrok. Zij zei tegen [medeverdachte 2] dat zij [naam] / [verdachte] zou bellen om te melden dat [slachtoffer] er was. Zij belde vervolgens met [naam] / [verdachte] . [naam] / [verdachte] zei dat hij het bankrekeningnummer van [medeverdachte 2] had, dat het goed zou komen en dat ze die 1000 euro zouden krijgen. Zij heeft wat geknetter gehoord en vroeg aan [medeverdachte] wat dat was. [medeverdachte] zei: “ja, dan gaat hij praten, daar schrikt hij van, dan gaat hij wel praten.” Zij wist wel dat het geen gezellig gesprek zou worden. [medeverdachte] beschikte over de bankpassen en het paspoort. [medeverdachte] heeft nog gepind met die pasjes. Het waren buitenlandse passen.
[medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft op 20 augustus 2014 het volgende verklaard:
[verdachte] is zijn neef. Een groepje jongens had, net als [verdachte] , geld geïnvesteerd. Op uitnodigingen reageerde de man niet. Hij heeft zelf geen dubbeltje in de man geïnvesteerd.
Tegen de man is gezegd dat iemand geld wilde investeren en hem uit wilde nodigen, zodat men hem vragen kon stellen over wat er met hun geïnvesteerde geld was gebeurd. Hij ( [medeverdachte] ) moest mee zodat het niet uit de hand zou lopen. De man is gekomen, hij is op een stoel gezet en er zijn vragen aan hem gesteld over wat er met hun geld was gebeurd. Dit waren allemaal geen aardige vragen. [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) heeft de man uitgenodigd. Dat was haar rol. Tijdens het eten hebben ze het erover gehad. [medeverdachte 3] zou zich voordoen als een vrouw die een beleggingsadvies nodig had. Omdat die man niet bereikbaar was, hebben ze dit verzonnen. Bij dit etentje waren [verdachte] , [medeverdachte 3] en misschien [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ) aanwezig. Tijdens het etentje is gesproken over een locatie. Uiteindelijk werd besloten om een appartement te huren. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zouden geld krijgen als de afspraak zou lukken. [medeverdachte 3] moest telefonisch met [slachtoffer] contact opnemen. [medeverdachte] is alleen naar het appartement gegaan. Hij had het adres van [medeverdachte 3] gekregen. Toen hij binnenkwam in het appartement, trof hij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] daar aan. Later kwamen er nog twee mannen. Het plan was dat de meiden de deur voor [slachtoffer] open zouden doen en ze (de rechtbank begrijpt: de mannen van het gezelschap) de man op de stoel zouden zetten. Het doel was dat die man zou achterhalen waar het geld was gebleven en dat ze er nog wat van terug gingen zien (de rechtbank begrijpt: het geld). Op de vraag wat hij met [verdachte] had afgesproken over wat hij in het appartement zou doen, heeft hij verklaard: “horen en zorgen dat het niet uit de hand zou lopen.” Hij had een laptop bij zich. Zij wilden naar het saldo van de rekening van [slachtoffer] kijken.
De mannen die later kwamen, heeft hij voor de afspraak met [slachtoffer] niet gezien en daarna ook niet meer. Nadat hij binnen was gekomen, deed hij vrij snel een bivakmuts op. Die andere twee mannen deden ook snel een bivakmuts op. Volgens hem deed [medeverdachte 3] of [medeverdachte 2] uiteindelijk de deur voor [slachtoffer] open. Hij zag vervolgens dat [slachtoffer] op een stoel in de woonkamer zat. Een van de mannen vroeg aan [slachtoffer] om te vertellen waar hun geld was. Er werd natuurlijk niet vriendelijk gevraagd waar het geld was. Ze waren bang dat er iemand zou gaan flippen, daarom was [medeverdachte] daar. [slachtoffer] bleef maar geluid maken. Hij kan zich herinneren dat [slachtoffer] werd vastgebonden en dat er een sjaal over zijn gezicht werd gedaan. Ze waren aanvankelijk van plan om [slachtoffer] daar een hele nacht te houden. Er is gecheckt of er iets op de bankpassen van [slachtoffer] stond. Hij heeft dat samen met een van de andere mannen gedaan. Ondertussen had hij nog contact met [verdachte] . Hij vertelde tegen [verdachte] dat er niets zinnigs uitkwam. Hij zei tegen [verdachte] dat [verdachte] zijn geld niet terug zou gaan zien. Nadat aan [medeverdachte] is voorgelegd dat [slachtoffer] heeft verklaard dat tegen hem was gezegd dat hij op een bootje gezet zou worden met drie liter benzine en dat ze hem zouden laten varen totdat de benzine op zou zijn als hij hen niet zou geven waar zij om vroegen, heeft [medeverdachte] verklaard dat hij dat ook heeft gehoord.
[medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) heeft op 23 juli 2014 het volgende verklaard.
Een vriend van [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3] ) had een neef die was opgelicht door een Belgische man. Die neef heet [verdachte] . [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) had [medeverdachte 3] verteld over [verdachte] . [medeverdachte 3] kwam op het idee om die Belgische man terug te pakken. Dit wilde [medeverdachte 3] doen voor geld. Zij ging vervolgens met [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte] uit eten bij Hans en Grietje in Deventer. In het restaurant vertelde [verdachte] dat een Belgische man meerdere mensen had opgelicht en dat hij zijn geld terug wilde hebben. [medeverdachte 3] kwam tijdens het etentje op het idee om zich voor te doen als een rijke weduwe. [verdachte] zou voor een telefoontje zorgen. [medeverdachte 3] zou een valse naam verzinnen. [medeverdachte 3] heeft de naam [betrokkene ] verzonnen. [medeverdachte 3] heeft dat telefoontje inderdaad later van [verdachte] gekregen. [medeverdachte 3] zou er € 5.000,00 voor krijgen. [medeverdachte 2] zou de helft krijgen. Vrij snel na het etentje had [medeverdachte 3] telefonisch contact met die man. [medeverdachte 3] vertelde de man dat ze een appartement in Noordwijk aan Zee had. Daarna ging [medeverdachte 3] op zoek naar een appartement. [verdachte] gaf geld voor de huur van het appartement. [verdachte] bepaalde wanneer het appartement gehuurd moest worden. Hij moest namelijk met twee andere mannen de datum bespreken. Zij en [medeverdachte 3] gaven het geld aan de schoonmaakster en haalden de sleutel op. [medeverdachte 3] zei tegen haar dat ze terug moesten gaan naar het appartement omdat daar een paar mannen zouden zijn. De Belgische man zou er ook zijn. Toen zij al in het appartement aanwezig waren, kwamen [medeverdachte] en nog twee mannen binnen. Een van die twee andere mannen droeg een bivakmuts. Toen ze daar met z’n vijven zaten, is besproken dat als de man binnen zou komen, hij vast zou worden gepakt. De mannen hadden witte pakken en bivakmutsen bij zich. Vlak voor de aankomst van de Belgische man deden de mannen een wit pak en handschoenen aan. [medeverdachte 3] zou de deur open doen. Zij ( [medeverdachte 2] ) moest daar zitten om geen argwaan te wekken bij die man. De bel ging. [medeverdachte 3] deed de deur open. [medeverdachte 3] hing zijn jas aan de kapstok op. Op het moment dat [medeverdachte 2] opstond, werd de man vastgepakt. Hij ging heel hard gillen. [medeverdachte 3] keek door een kier van de deur. [medeverdachte 3] zei tegen haar dat ze tape om de enkels van de man deden en om zijn mond. Ze hadden hem vastgebonden op een stoel. Ook gaven ze hem stroomstootjes. Op de vraag waar [medeverdachte] en [medeverdachte 3] over spraken, heeft zij geantwoord dat zij begreep dat ze de man onder druk zetten, zodat hij zijn pincodes zou geven, ze ervoor wilden zorgen dat hij geld over zou maken en dat zij dacht dat het geld overgemaakt zou worden naar [verdachte] . Toen zij en [medeverdachte 3] klaar waren met eten, zijn ze teruggegaan naar het appartement. Bij het appartement hoorde zij de man nog gillen. De pinpassen en het paspoort van de man waren afgepakt. Zij heeft die pasjes gezien. [verdachte] heeft nog geld overgemaakt naar haar rekening, € 200,00 in verband met drinken, benzine en moeite. Volgens haar had [medeverdachte] een laptop bij zich.
[medeverdachte 2] heeft op 24 juli 2014 het volgende verklaard.
Ze (de rechtbank begrijpt: de drie mannen van het gezelschap in Noordwijk) lieten haar geloven dat ze de man ( [slachtoffer] ) zouden vastpakken en op een stoel zouden zetten. Ze hebben dat op haar uitgeprobeerd. Zij moest naar binnen lopen. Vervolgens pakten ze haar alle drie vast en zetten ze haar op een stoel. Zij vond dat heel beangstigend. De telefoon waarmee [medeverdachte 3] de Belgische man heeft gebeld, heeft zij van [verdachte] gekregen.
Op haar telefoon zag zij dat vanaf de rekening met het rekeningnummer: [rekeningnummer] ten name van [verdachte] ( [postcode] Oud Ade) op 25 maart 2013 € 200,00 naar haar ING-rekening is overgeschreven met als omschrijving “brandstof”. Nadat aan haar is gevraagd of deze overschrijving door [verdachte] is gedaan voor benzinegeld en het eten om die Belgische man te lokken, heeft zij geantwoord dat dit klopt.Van deze overschrijving is een foto gemaakt.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 28 mei 2018 verklaard dat hij inderdaad met [medeverdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in Deventer uit eten is geweest en dat tijdens dit etentje ter sprake is gekomen dat hij een belegging via [slachtoffer] had gedaan en dat [medeverdachte 3] tijdens dit etentje had aangegeven dat zij [slachtoffer] misschien kon bellen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij na het etentje een telefoon aan [medeverdachte 3] heeft gegeven omdat zij hem wilde helpen, dat hij de huur van het appartement in Noordwijk heeft voorgeschoten, dat dit ging om een bedrag van € 700,00 en dat hij ook nog twee keer een bedrag van € 200,00 naar [medeverdachte 2] heeft overgemaakt in verband met benzinekosten. De bedoeling was dat hij samen met zijn mede-investeerder vragen zou stellen aan [slachtoffer] in het appartement in Noordwijk. Toen bleek dat hij niet aanwezig kon zijn bij de afspraak die met [slachtoffer] in Noordwijk was gemaakt, heeft hij aan [medeverdachte] gevraagd om namens hem bij dit gesprek aanwezig te zijn. Hij heeft op de dag van het incident nog een telefoongesprek met [medeverdachte] gevoerd over hoe een en ander was verlopen, waarbij [medeverdachte] een rustige indruk maakte en aan had gegeven dat het gesprek geen resultaat had opgeleverd.
oordeel van de rechtbank omtrent het bewijs
Op basis van de aangiftes en de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte] , in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de aangever [slachtoffer] op 18 maart 2013 onder valse voorwendselen door [medeverdachte 3] - die zich voor heeft gedaan als [betrokkene ] - naar een appartement in Noordwijk is gelokt en dat [slachtoffer] , nadat hij bij dit appartement naar binnen was gegaan, vrijwel direct is overmeesterd door drie mannen die reeds aanwezig waren in dat appartement. Vervolgens zijn bij de aangever, blijkens voornoemde verklaringen van [slachtoffer] , de handelingen verricht die staan vermeld bij de eerste vier gedachtestreepjes van feit 1 primair en bij het tweede, derde, vierde en vijfde gedachtestreepje van feit 2 primair (“houden van een taser bij het gezicht van die [slachtoffer] ”, “blinddoeken van die [slachtoffer] ”, “het op een stoel vasttapen van die [slachtoffer] ” en “stompen in het gezicht en tegen de borstkast en de benen van die [slachtoffer] ”) en de woorden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, tegen hem gezegd die staan vermeld bij het vijfde gedachtestreepje van feit 1 primair en het zesde gedachtestreepje van feit 2 primair (“Als je maar één woord zegt, dan maken wij je af” en “We hebben een boot klaar liggen en als je niet geeft wat wij willen dan zetten wij je in die boot en laten we je varen totdat de benzine op is”). Blijkens de aangifte van [slachtoffer] zijn in het appartement uit zijn zakken zijn paspoort, zijn rijbewijs en drie bankkaarten gepakt en zijn deze voorwerpen daarna niet meer aan hem teruggegeven.
De rechtbank acht bewezen dat voornoemde handelingen bij [slachtoffer] zijn verricht, dat voornoemde woorden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, tegen hem zijn gezegd en dat voornoemde goederen van de aangever zijn weggenomen, omdat zijn aangifte op dit punt voldoende steun vindt in de hiervoor vermelde verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte] . Uit hun verklaringen volgt immers dat een of meerdere van de bij voornoemde gedachtestreepjes vermelde handelingen in het appartement bij de aangever zijn verricht. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] volgt verder dat het paspoort en bankpassen van de aangever zijn weggenomen. [medeverdachte] heeft ten slotte bevestigd dat tegen de aangever is gezegd: “We hebben een boot klaar liggen en als je niet geeft wat wij willen dan zetten wij je in die boot en laten we je varen totdat de benzine op is” en hij heeft verklaard dat hij samen met een van de andere mannen die aanwezig waren in het appartement met de bankpassen van de aangever naar een geldautomaat is gegaan. Gelet op het voornoemde acht de rechtbank bewezen dat een rijbewijs, paspoort en drie bankkaarten van [slachtoffer] zijn gestolen en dat deze diefstal is voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. Gelet op het voornoemde stelt de rechtbank vast dat de aangever in het appartement is vastgepakt, geblinddoekt en op een stoel is vastgetapet en dat hij vervolgens in die positie enige uren in het appartement in Noordwijk door heeft moeten brengen, terwijl er intussen bedreigende woorden tegen hem werden gezegd en hij werd mishandeld. Gelet hierop acht de rechtbank tevens bewezen dat [slachtoffer] van zijn vrijheid is beroofd en gedurende enkele uren van zijn vrijheid beroofd is gehouden.
Op basis van de verklaringen die de aangever heeft afgelegd en de verklaringen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte] concludeert de rechtbank dat een of meerdere van de drie mannen die aanwezig waren in het appartement de handelingen bij de aangever heeft/hebben verricht die bij de eerste vier gedachtestreepjes van feit 1 primair en bij het tweede, derde, vierde en vijfde gedachtestreepje van feit 2 primair staan vermeld en dat een of meerdere van deze mannen de bij het vijfde gedachtestreepje van feit 1 primair en het zesde gedachtestreepje van feit 2 primair vermelde woorden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, tegen de aangever heeft/hebben gezegd. Door hun aanwezigheid bij eerdergenoemde delicten hebben ze daarnaast gezorgd voor een getalsmatige versterking (overwicht in aantal). Door hun aanwezigheid aldaar en omdat ze alle drie een bivakmuts droegen, hebben ze daarnaast gezorgd voor het ontstaan van een bedreigende situatie voor de aangever (zesde gedachtestreepje van feit 1 primair en zevende gedachtestreepje van feit 2 primair). Tussen deze drie mannen was naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de eerdergenoemde diefstal en de eerdergenoemde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
rol van de verdachte bij de strafbare feiten
De verdachte heeft verklaard dat het de bedoeling was om tijdens de gemaakte afspraak met de aangever aan hem te vragen wat er met zijn geïnvesteerde geld was gebeurd, dat het niet de bedoeling was om aldaar een onvriendelijk gesprek met de aangever te gaan voeren en dat hij geen kwade bedoelingen had met de aangever. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, gelet op het volgende.
Uit de verklaringen die de aangever heeft afgelegd, volgt dat in de woning in Noordwijk meerdere keren aan hem om geld is gevraagd, dat er is geprobeerd om geld van zijn rekening te halen door met zijn bankpassen naar een geldautomaat te gaan en dat is geprobeerd om hem via een laptop een financiële overboeking te laten doen. De aangever heeft verder verklaard dat de woordvoerder tegen hem heeft gezegd dat hij werkte voor een groep van vier personen die geld bij hem hadden ingelegd en dat er tegen hem is gezegd dat hij € 258.000,00 moest betalen als hij levend weg wilde komen.
Over het doel van de afspraak heeft [medeverdachte] verklaard dat het de bedoeling was om te achterhalen waar het geld was en dat de investeerders er nog wat van terug zouden zien. Op de vraag wat hij met de verdachte had afgesproken over wat hij in het appartement zou doen, heeft [medeverdachte] verklaard: “horen en zorgen dat het niet uit de hand zou lopen.”
[medeverdachte 2] heeft ten slotte verklaard dat de verdachte in het restaurant al vertelde dat hij zijn geld terug wilde hebben en dat [medeverdachte] in het appartement tegen [medeverdachte 3] had gezegd dat ze (de mannen die in het appartement aanwezig waren) de aangever onder druk wilden zetten, zodat hij zijn pincodes zou geven en geld over zou maken.
Gelet op voornoemde verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de afspraak met de aangever was gemaakt, zodat de verdachte en andere investeerders hun geld terug zouden krijgen van de aangever. Gelet op de omstandigheden dat de eerdergenoemde drie daders bivakmutsen en tape tot hun beschikking hadden in het appartement, er vrijwel direct geweld tegen de aangever is gebruikt nadat hij het appartement was binnengelopen en [medeverdachte] door de verdachte was ingeschakeld zodat het niet uit de hand zou lopen, concludeert de rechtbank verder dat het doel van de afspraak met de aangever nimmer is geweest om een vriendelijk gesprek met hem te gaan voeren. Dit geldt temeer omdat onaannemelijk is dat de verdachte de tijd, moeite en het geld (waaronder de aan [medeverdachte 3] in het vooruitzicht gestelde beloning), die hij er blijkens de hierboven genoemde bewijsmiddelen in heeft gestoken (of heeft willen steken), zou besteden aan een enkel vriendelijk gesprek over de vraag wat er met de investering van de verdachte en zijn mede-investeerder(s) was gebeurd. Ten slotte is van belang dat zowel de verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat ze op het moment dat [slachtoffer] in het appartement aanwezig was contact met elkaar hadden over het verloop van het gesprek met aangever. Uit de verklaringen hierover blijkt niet dat [medeverdachte] op dat moment (kort na het incident) verrast was door hetgeen met de aangever in het appartement was gebeurd of dat hij er melding van heeft gemaakt dat een en ander uit de hand was gelopen. De rechtbank leidt uit al deze omstandigheden af dat het kennelijk de bedoeling was dat de aangever vastgehouden zou worden en met enig(e) (bedreiging met) geweld zou worden bewogen tot openheid van zaken en zo mogelijk tot (gedeeltelijke) terugbetaling van het geld dat was geïnvesteerd.
Voor zover er bij het onderhavige incident dingen zijn gebeurd die niet afgesproken waren of waar het opzet van verdachte niet op was gericht, waar - zoals zojuist overwogen - geen duidelijke aanwijzingen voor zijn, concludeert de rechtbank dat de verdachte op voorhand moet hebben geweten dat deze afspraak (verder) uit de hand zou kunnen lopen. Door deze afspraak desondanks door te laten gaan, heeft hij de kans voor lief genomen dat tijdens deze afspraak meer of zwaardere strafbare feiten tegen de aangever gepleegd zouden worden. Aldus heeft de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet gehad op de strafbare feiten die uiteindelijk tegen de aangever zijn gepleegd in het appartement in Noordwijk. De rechtbank verwijst in dit verband ook nog naar een arrest van de Hoge Raad, waarin die heeft uitgemaakt dat ten aanzien van het opzet niet steeds hoeft vast te staan dat de verdachte weet heeft van de precieze gedragingen van zijn mededaders (HR 10 april 2007, NJ 2007/224).
Omtrent de rol die de verdachte bij deze feiten heeft gehad, stelt de rechtbank op basis van het voorgaande het volgende vast.
De verdachte heeft inlichtingen verschaft door aan [medeverdachte 3] het nummer van de aangever te geven. De verdachte heeft daarnaast middelen verschaft. Hij heeft namelijk de huur van het appartement betaald alwaar de strafbare feiten hebben plaatsgevonden en tweemaal een bedrag van € 200,00 overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte 2] in verband met de door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gemaakte benzinekosten om samen meerdere keren naar het appartement in Noordwijk te rijden. Ook heeft de verdachte een telefoon aan [medeverdachte 3] verschaft. Met die telefoon heeft [medeverdachte 3] vervolgens contact opgenomen met het slachtoffer en hem vervolgens bewogen om naar een afspraak in het appartement in Noordwijk te komen. De verdachte heeft een gift in het vooruitzicht gesteld wanneer het [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] zou lukken om een afspraak met de aangever tot stand te brengen. De verdachte is aanwezig en betrokken geweest bij de brainstormsessie die heeft plaatsgevonden in het restaurant Hans en Grietje in Deventer, alwaar het plan is bedacht hoe er contact kon worden verkregen met de aangever en een afspraak met hem kon worden gemaakt, teneinde het mede door de verdachte geïnvesteerde geld van de aangever terug te krijgen. Na het etentje en voordat de afspraak met de aangever plaatsvond, heeft de verdachte met [medeverdachte 3] diverse gesprekken gevoerd. Tijdens deze gesprekken meerdere malen heeft de verdachte geïnformeerd over de voorbereidingen van de afspraak met de aangever en nam hij een sturende rol aan door tijdens deze gesprekken instructies te geven, bijvoorbeeld over wanneer het appartement moest worden gehuurd en wanneer de afspraak met de aangever moest plaatsvinden.
De rechtbank overweegt dat, hoewel de verdachte geen materiële bijdrage aan eerdergenoemde strafbare feiten heeft geleverd - hij was niet in het appartement aanwezig -, hij daaraan, naar haar oordeel, wel een intellectuele en substantiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd door de belangrijke en onmisbare rol die hij heeft gespeeld bij de voorbereiding van deze strafbare feiten. Daarbij ging het ook om zijn financiële belang en niet om dat van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] of [medeverdachte] . Aldus kan de verdachte naar het oordeel van de rechtbank als medepleger van deze strafbare feiten worden aangemerkt.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal van goederen [slachtoffer] (feit 1 primair) en het medeplegen van het opzettelijk [slachtoffer] van de vrijheid beroven en beroofd houden (feit 2 primair).