ECLI:NL:RBDHA:2018:7137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan op basis van artikel 8.12 Vreemdelingenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Britse nationaliteit houdende vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan had. Dit besluit volgde op een melding van de gemeente over haar bijstandsuitkering, die zij sinds 1 juli 2017 ontving. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, omdat zij niet kon aantonen dat zij reële en daadwerkelijke arbeid verrichtte of dat zij voldoende middelen van bestaan had. Eiseres had weliswaar gesolliciteerd, maar dit was onvoldoende om aan te tonen dat zij rechtmatig verblijf had als werkzoekende. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit terecht was genomen, omdat eiseres niet voldeed aan de vereisten van het Vreemdelingenbesluit. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Bij besluit van 29 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1989 en heeft de Britse nationaliteit. Naar aanleiding van een melding van de gemeente [gemeente] heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres. In deze melding staat dat eiseres vanaf 1 juli 2017 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontvangt.
2. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad. Eiseres heeft geen rechtmatig verblijf als werknemer gehad. Hoewel eiseres heeft gewerkt en ten tijde van het bestreden besluit een geldig oproepcontract had, heeft verweerder vastgesteld dat de omvang van de arbeid niet voldoet aan de vereisten van ‘reële en daadwerkelijke arbeid’. De omvang van de arbeid mag niet zo klein zijn dat het gaat om slechts marginale en bijkomstige werkzaamheden. Ook is niet gebleken dat eiseres arbeid als zelfstandige heeft verricht en is niet gebleken dat eiseres rechtmatig verblijf als werkzoekende heeft gehad. Eiseres heeft aangegeven dat zij solliciteert, maar dit leidt niet tot rechtmatig verblijf. Eiseres dient hiervoor te bewijzen dat zij werk zoekt en een reële kans op werk heeft. Het is onvoldoende dat zij verwacht werk te zullen vinden.
Evenmin is gebleken dat eiseres over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiseres heeft dan ook geen rechtmatig verblijf gehad als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Tot slot is ook niet gebleken dat eiseres op een andere grond rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe in beroep het volgende aangevoerd. Eiseres heeft gemotiveerd aangegeven dat zij op zoek is naar werk en een reële kans op werk heeft. Zij heeft daartoe e-mails van sollicitaties overgelegd. Door verweerder wordt niet gemotiveerd waarom eiseres desondanks toch niet kan worden aangemerkt als werkzoekende. In beroep is aangevoerd dat de kans zeer groot is dat eiseres snel kan beginnen nu er een sollicitatiegesprek gepland staat. Voorts heeft eiseres gemotiveerd aangetoond dat het beroep op de publieke middelen slechts tijdelijk van aard was. Aan dit argument is verweerder ten onrechte voorbij gegaan. Immers, in bezwaar staat een volledige heroverweging centraal. Verder heeft eiseres later in de beroepsfase te kennen gegeven over een baan te beschikken, zij heeft daartoe een contract overgelegd. Eiseres stelt dat zij thans aan te merken is als werknemer en dat dit in de beoordeling betrokken dient te worden.
4. Op grond van artikel 8.7, eerste lid, van het Vb is paragraaf 2 van hoofdstuk 8 van het Vb van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, van het Vb, voor zover van belang, heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
In paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is vermeld dat verweerder in aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, onder a, van het Vb een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige beschouwt als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Hiervan is in ieder geval sprake als:
- de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of
- de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen enkel in geschil is of eiseres aan te merken is als economisch actieve gemeenschapsonderdaan. Niet in geschil is dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft gehad als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de voorwaarden voor werkzoekende. Daartoe is redengevend dat door eiseres onvoldoende is bewezen dat zij werk zocht en een reële kans op werk had. Hoewel eiseres aangaf werkzoekende te zijn en had gesolliciteerd is dat onvoldoende om te bewijzen dat zij een toezegging had of dat de kans zeer groot was dat zij snel kon gaan beginnen met een baan.
Dat eiseres later in de beroepsfase alsnog een baan heeft gevonden, maakt niet dat het bestreden besluit onjuist is. Het door eiseres overgelegde contract, dat pas in beroep is overgelegd, kan immers gelet op de ex tunc toets niet in de beoordeling worden betrokken van de vraag of eiseres ten tijde van het bestreden besluit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan had.
5.3.
Anders dan eiseres aanvoert, blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder voorbij is gegaan aan het gegeven dat het beroep op de publieke middelen slechts tijdelijk van aard was. Verweerder heeft eiseres terecht tegengeworpen dat het ontvangen van een bijstandsuitkering reden was om onderzoek te doen naar haar rechtmatig verblijf. Ook al ontvangt eiseres niet langer een uitkering, dient verweerder nog steeds te beoordelen of eiseres wel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8.12 van het Vb. De omstandigheid dat het beroep van eiseres op de publieke middelen van tijdelijke aard was, maakt dit niet anders.
5.4.
Ten aanzien van de stelling dat in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Met betrekking tot het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorplicht bestaat, behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.