ECLI:NL:RBDHA:2018:7110
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om urgentieverklaring voor woonruimte op basis van psychische klachten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag om een urgentieverklaring voor woonruimte. Eiser, die in een moeilijke persoonlijke situatie verkeert, heeft zijn aanvraag ingediend bij het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. De aanvraag werd afgewezen op 15 maart 2017, en het bezwaar daartegen werd op 20 juli 2017 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser in staat is om zijn woonprobleem op te lossen door het huren van een onzelfstandige woonruimte, zoals kamerbewoning. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er een contra-indicatie bestaat voor deze vorm van huisvesting, ondanks zijn psychische klachten. De rechtbank heeft ook de toepassing van de hardheidsclausule van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2015 beoordeeld, maar oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om deze niet toe te passen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen urgent huisvestingsprobleem is dat eiser niet op een andere wijze kan oplossen.
De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van de discretionaire bevoegdheid van verweerder en het belang van de schaarste aan sociale woningen in de regio. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.