ECLI:NL:RBDHA:2018:7097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
09/827708-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor doodslag op haar echtgenoot na langdurig geweld

Op 19 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 60-jarige vrouw die haar echtgenoot had doodgestoken in hun woning in Den Haag. De vrouw werd beschuldigd van opzettelijke doodslag, gepleegd op 30 november 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar man, na een escalatie van geweld en een langdurige geschiedenis van mishandeling, met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken. De verdachte verklaarde dat zij handelde uit wanhoop en dat zij zich in een situatie bevond waarin zij zich niet meer kon verdedigen tegen het geweld van haar man. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische druk waaronder de verdachte verkeerde, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een geslaagd beroep op psychische overmacht. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft verplicht tot betaling van uitvaartkosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827708-17
Datum uitspraak: 19 juni 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1958 [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Zuid-Oost”, huis van bewaring “Ter Peel”, te Evertsoord.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 maart 2018 (pro forma) en 5 juni 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van der Harg en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. M.R. Mantz naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 30 november 2017 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten raad, van het leven heeft beroofd, door al dan niet na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in en/of rond de hartstreek, althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer] te steken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 30 november 2017 omstreeks 00.50 uur gaat de politie naar aanleiding van een melding naar de woning aan de [adres] in Den Haag, waar iemand neergestoken zou zijn. Bij aankomst op de galerij van de vijfde etage van de flat waarin die woning is gelegen, zien de agenten dat er een man voor de deur van [nummer] ligt. Het slachtoffer heeft twee sneeën in de linkerzijde van zijn borst waar veel bloed uit komt en ook liggen er plassen bloed naast hem. Om 01.17 uur meldt het ingeroepen mobiel medisch team dat het slachtoffer is overleden. [2] Later blijkt dat het gaat om [slachtoffer] . [3]
In de woning op [nummer] treffen de agenten de verdachte aan, zittend op de trap. Zij heeft bloedplekken in haar gezicht en is hevig geëmotioneerd. De agenten zien ook veel bloed in de woning: er ligt een grote plas bloed voor het bed in de slaapkamer, de lakens op het bed zijn bebloed en op de vloer in de hal bevinden zich bloedvlekken en voetafdrukken van bloed. [4] Hierop wordt de verdachte aangehouden. Zij vertelt direct aan de politie: “Ik heb hem neergestoken, ik kon niet anders. Ik word zo vaak mishandeld”. [5]
Uit het onderzoek van de woning blijkt dat het gaat om een maisonnettewoning. Direct achter de toegangsdeur van de woning bevindt zich een hal met daaraan gelegen twee slaapkamers, een badkamer en een toilet. In de hal gaat direct links van de toegangsdeur een trap naar de bovenste verdieping van de woning, waar een woonkamer en een keuken zijn gelegen.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] worden vier steek- en snijwonden ter hoogte van de borstkas, de linkerflank en de linker bovenarm geconstateerd. Het overlijden is het gevolg van een “scherp penetrerend linkszijdig thoraxtrauma” waarbij de linkerlong doorboord werd, wat aanleiding heeft gegeven tot “massieve verbloeding en pneumothorax”. [6] Anders gezegd: [slachtoffer] is overleden door bloedverlies en een klaplong veroorzaakt door een steekwond in de borstkas.
Vast staat dus dat [slachtoffer] op 30 november 2017 is overleden als gevolg van een steekwond. Uit het politieonderzoek dat na zijn dood wordt ingesteld, blijkt al snel dat de verdachte als enige getuige is geweest van zijn laatste uren, die zich hebben afgespeeld in de woning op [nummer] . De verdachte was [slachtoffer] echtgenote en zij woonden samen in die woning. Om te kunnen vaststellen wat er in die laatste uren is gebeurd, zal de rechtbank dus moeten kijken naar wat de verdachte daarover heeft verklaard.
De verdachte wordt na haar aanhouding meerdere keren verhoord door de politie, voor het eerst in de middag van 30 november 2017. Zij verklaart dan dat haar man al vijf dagen dronken was toen zij in de middag van de 29e ruzie kregen. [slachtoffer] schold haar uit, hij werd “helemaal wous”. Zij is toen voor hem weggelopen en heeft een tijd in haar auto gezeten.
Later die middag is ze teruggegaan naar de woning en heeft ze het avondeten gemaakt. Daarna hebben de verdachte en [slachtoffer] op de bank een tv-serie gekeken. De verdachte is om ongeveer 23.00 uur de honden gaan uitlaten. Bij thuiskomst lag [slachtoffer] laveloos op de bank. Toen de verdachte aanstalten maakte om weg te gaan, kwam [slachtoffer] haar achterna. Hij trok haar in het halletje aan haar haren naar de slaapkamer, gooide haar op het bed en ging naast haar liggen. [slachtoffer] heeft haar toen in haar neus gebeten. De verdachte kon [slachtoffer] met moeite van zich afduwen en van het bed af gaan. Daarna is zij naar boven gerend, naar de keuken, om een mes te pakken. Dat was opeens in haar opgekomen. Ze was “er klaar mee” en dacht: “Ik maak er nu een eind aan. Ik kom er anders nooit van af”. In de keuken stond een messenblok met zes messen, ze pakte het broodmes – niet het voorste mes, want dat was een hakmes en dat vond ze “een onding”. Hierna rende de verdachte weer naar beneden. Toen zij terugkwam in de slaapkamer, lag [slachtoffer] te schelden en te schreeuwen op het bed. “Kankerhoer, je ziet er goed uit met die neus. Ik had hem eraf moeten bijten,” riep hij haar toe. De verdachte stak [slachtoffer] daarna met het mes in zijn borst. Het bloed spoot eruit. [slachtoffer] ging op het bed zitten, stond op, pakte zijn jas, deed de deur open en liep hevig bloedend naar buiten. Ook de verdachte is daarna naar buiten gelopen, waar zij zag dat [slachtoffer] op de galerij neerviel. Zij is naar de woning van haar zoon gegaan op een lagere etage. Toen zij hem daar niet aantrof, is zij naar de woning van een buurvrouw gegaan, tegen wie zij heeft gezegd dat zij [slachtoffer] had neergestoken. [7]
Op 7 december 2017 wordt de verdachte opnieuw verhoord. Zij verklaart dan uitgebreid over haar relatie met [slachtoffer] , die zij al 30 jaar kende. Drie jaar geleden was er een kentering in hun relatie gekomen. [slachtoffer] begon vanaf toen steeds meer te drinken en geweld tegen haar te gebruiken en haar uit te schelden. Over de avond van 29 november 2017 voegt de verdachte nog aan haar eerdere verklaring toe dat [slachtoffer] die avond “extreem gek” was en dat zijn ogen “zo raar stonden”. Ook verklaart zij nog dat [slachtoffer] haar een klap tegen haar neus gaf, waarna haar neus meteen scheef stond en ongelooflijk veel pijn deed, en dat [slachtoffer] haar heeft uitgelachen toen zij naar boven liep, waardoor zij zich vernederd voelde. Toen “klapte er iets” in haar “kop” en heeft zij in een vlaag een mes gepakt en hem daarmee gestoken. Over hoe dat steken ging en wat zij toen dacht, kon zij zich niets meer herinneren. Ook tijdens haar derde verhoor op 12 februari 2018 kon zij zich daarvan niets meer herinneren, net als op de zitting van 5 juni 2018.
Gevraagd naar dit geheugenverlies, heeft de verdachte verklaard dat zij tijdens het eerste verhoor met haar “kop in een circustent zat”, en dat zij “in shock” was. De rechtbank houdt de verdachte echter aan haar eerste verklaring. Uit niets blijkt dat de verdachte toen zodanig in shock was of onder druk stond dat zij niet in staat was om een verklaring af te leggen. Integendeel, zij heeft juist uitgebreid en gedetailleerd verklaard. Bovendien wordt die eerste verklaring van de verdachte ondersteund door wat zij heeft gezegd in afgeluisterde telefoongesprekken die zij vanuit de gevangenis op 2, 3 en 5 december 2017 heeft gevoerd met haar moeder, haar zus en de ex-vriendin van [slachtoffer] . In deze gesprekken zegt de verdachte over het steken dat ze “het zat was”, dat ze “er zo klaar mee was” en dat ze nu “van hem af is”. [8] De verdachte heeft haar eerste verklaring dus in zoverre herhaald, ruim een halve week na haar eerste verhoor, in een hele andere situatie dan een politieverhoor, in gesprekken met meerdere personen.
De rechtbank gaat dus uit van de beschrijving die de verdachte in haar eerste verklaring heeft gegeven van de gebeurtenissen in de woning tijdens de laatste uren van [slachtoffer] leven. De rechtbank stelt vast dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door hem met een broodmes in zijn borst te steken.
De rechtbank moet vervolgens de vragen beantwoorden of de verdachte dat opzettelijk heeft gedaan en of zij dat heeft gedaan met voorbedachte raad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad heeft doodgestoken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld; het was niet haar bedoeling om haar man te doden. Zij heeft volgens de raadsman evenmin gehandeld met voorbedachte raad.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Opzet op de dood?
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat zij niet de bedoeling had om [slachtoffer] te doden, maar zowel haar verklaring bij de politie dat zij dacht er “een eind aan te maken” als haar feitelijke handelingen, namelijk vier keer steken in het bovenlichaam, waaronder twee keer in de borstkas, wijzen op het tegendeel en kunnen tot geen andere conclusie leiden dan dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Voorbedachte raad?
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat iemand zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat iemand voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Anders gezegd: voorbedachte raad betekent dat iemand gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van wat hij wil gaan doen en dus niet heeft gehandeld in een impuls. Staat dat vast, dan is het in het algemeen redelijk om aan te nemen dat iemand van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus ook echt heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen.
In deze zaak zijn er aanwijzingen voor voorbedachte raad. De verdachte heeft de tijd en de gelegenheid gehad om na te denken over haar besluit om [slachtoffer] te steken met een mes. Zij is van de slaapkamer, via het halletje de trap op naar de keuken gerend, heeft bij het messenblok nagedacht over welk mes ze het beste kon gebruiken, heeft het broodmes gepakt en is toen weer teruggegaan naar de slaapkamer. Ook heeft de verdachte verklaard dat ze, terwijl ze het mes haalde, heeft gedacht: “Ik ben er klaar mee, ik maak er nu een eind aan, ik kom er anders nooit van af”.
Maar er zijn ook aanwijzingen tegen voorbedachte raad. De tijd die de verdachte had om na te denken over haar besluit, was maar heel kort. Het rennen van de slaapkamer naar de keuken en terug zal niet meer dan een minuut hebben geduurd. Bovendien was de verdachte hevig geëmotioneerd door wat er kort daarvoor in de slaapkamer was gebeurd; ze had ongelooflijk veel pijn aan haar neus en voelde zich vernederd doordat [slachtoffer] haar uitlachte. Ook heeft zij verklaard dat zij in een vlaag een mes heeft gepakt, wat duidt op impulsief handelen.
Er bestaan dus zowel aanwijzingen vóór als tegen voorbedachte raad. Bij weging door de rechtbank kan aan geen van beide zwaarder gewicht worden toegekend, zodat de rechtbank niet redelijkerwijs kan aannemen dat de verdachte daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de (korte) tijd en gelegenheid die zij had om na te denken over haar besluit om [slachtoffer] te steken. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte moet dan ook van het onderdeel van de tenlastelegging dat hierop betrekking heeft, worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 30 november 2017 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het te bewijzen feit en de verdachte strafbaar zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit en de verdachte niet strafbaar zijn, omdat de verdachte handelde uit noodweer, putatieve noodweer, noodweerexces dan wel psychische overmacht. Hij heeft bepleit dat de verdachte daarom wordt ontslagen van rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer?
Een beroep op noodweer houdt in dat ter zelfverdediging is gehandeld. In artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is hierover, voor zover hier van belang, bepaald dat niet strafbaar is “hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding”. Anders gezegd: wie zich heeft moeten verdedigen tegen een onmiddellijke aanval, is daarvoor niet strafbaar. Daarbij geldt nog wel dat de verdediging noodzakelijk moet zijn, dat wil zeggen dat geen reële andere uitweg mogelijk was, en ook proportioneel, dat wil zeggen: niet verder mag gaan dan nodig is om de aanval af te slaan.
Zoals hiervoor onder 3.1 al is weergegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte op de bewuste avond in de slaapkamer werd aangevallen door [slachtoffer] . Zij is aan haar haren op het bed getrokken, op haar neus geslagen en in haar neus gebeten. Tegen die aanval mocht de verdachte zich verdedigen en dat heeft zij ook gedaan: zij heeft [slachtoffer] van zich af geduwd en is van het bed gestapt. Vanaf dat moment was er geen noodzaak meer voor de verdachte om zich tegen [slachtoffer] te verdedigen, want de aanval was afgelopen en [slachtoffer] bleef op het bed liggen. Wat de verdachte daarna heeft gedaan, kan daarom niet worden aangemerkt als zelfverdediging. Maar ook al zou moeten worden aangenomen dat de aanval nog niet was afgelopen, dan nog kan het beroep op noodweer niet slagen, omdat de verdachte veel verder is gegaan dan nodig zou zijn geweest om de aanval af te slaan. De verdachte heeft op het geweld van [slachtoffer] gereageerd door hem vier keer te steken met een broodmes. Die reactie stond niet in verhouding tot het door [slachtoffer] gebruikte geweld. [slachtoffer] was bovendien ongewapend.
Putatieve noodweer?
De raadsman heeft ook een beroep gedaan op putatieve noodweer. Daarvan is sprake als iemand “verontschuldigbaar heeft gedwaald” over het bestaan van een noodweersituatie. Dat wil zeggen dat hij dacht en ook heeft kunnen denken dat hij werd aangevallen en zich moest verdedigen, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was.
In deze zaak zou dat erop neer komen dat de verdachte heeft gedacht dat er na de aanval in de slaapkamer nóg een aanval van [slachtoffer] zou volgen, waartegen zij zich moest verdedigen. Uit de verklaringen van de verdachte is dit echter niet naar voren gekomen. Evenmin is aannemelijk geworden dat er aanleiding voor haar was om dat te denken. Nadat de verdachte van het bed was gestapt, is [slachtoffer] immers op het bed blijven liggen en heeft hij geen aanstalten gemaakt om op te staan. Het beroep op putatieve noodweer wordt niet aanvaard.
Noodweerexces?
Een beroep op noodweerexces houdt in dat is gehandeld ter zelfverdediging, maar dat iemand daarin te ver is gegaan. In artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is daarover bepaald dat niet strafbaar is “de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt”. Anders gezegd: wie zich heeft verdedigd tegen een aanval, maar daarbij te ver is gegaan, is daarvoor niet strafbaar als dat het directe gevolg was van hevige emoties die door die aanval werden veroorzaakt.
Het te ver gaan kan bestaan in twee situaties: verdediging tegen een aanval die al was afgelopen, of verdediging op een manier die verder gaat dan nodig was. Zoals hiervoor al is besproken, doen beide situaties zich hier voor: de verdachte verdedigde zich op een moment dat dat niet meer nodig was en ging verder dan nodig zou zijn geweest. De vraag die de rechtbank dan moet beantwoorden, is of het handelen van de verdachte het onmiddellijk gevolg was van een “hevige gemoedsbeweging” die was veroorzaakt door de aanval die er wel was geweest.
De rechtbank neemt aan dat de aanval van [slachtoffer] bij de verdachte hevige emoties heeft veroorzaakt. De verdachte heeft zelf verklaard dat zij een ongelooflijke pijn voelde en zich ook vernederd voelde. Dat kan de rechtbank zich goed voorstellen. Zij was immers zo hard op haar neus geslagen dat deze scheef kwam te staan, is vervolgens in haar neus gebeten en daarna ook nog uitgelachen. De vraag is of die hevige emoties doorslaggevend zijn geweest voor wat de verdachte daarna heeft besloten te doen.
De rechtbank kan zich dat niet goed voorstellen. Wat de verdachte heeft gedaan was zo extreem, en stond zo zeer niet in verhouding tot het door [slachtoffer] gebruikte geweld, dat de rechtbank niet kan aanvaarden dat haar gedrag het directe gevolg was van de pijn en de vernedering veroorzaakt door dat geweld. Ook na wat de verdachte zojuist was overkomen en wat dat met haar had gedaan, was het vier keer steken met een broodmes geen begrijpelijke en invoelbare reactie. De rechtbank ziet juist aanwijzingen dat er iets anders speelde. Zo heeft de verdachte meerdere keren verklaard dat zij heeft gestoken omdat zij “er klaar mee” was. Dat wijst op de wens om een einde te maken aan de situatie waarin zij al langere tijd zat, namelijk de moeizame relatie met [slachtoffer] waarbinnen zij vaker te maken had gekregen met fysiek en verbaal geweld. Kortom, een andere beweegreden dan de pijn en vernedering van dat moment. Dat de verdachte te ver is gegaan, kan haar daarom worden verweten.
Psychische overmacht?
Van psychische overmacht is sprake indien iemand in een zodanige toestand van drang verkeerde dat hij niet anders kon of behoorde te handelen dan hij heeft gedaan. Er moet sprake zijn van een van buiten komende druk en van zulke knellende omstandigheden, dat van iemand redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij weerstand bood tegen die druk. Daarbij moet ook de persoonlijkheid van de verdachte worden betrokken. Naarmate het gepleegde strafbare feit ernstiger is, zal bovendien de weging of van iemand redelijkerwijs geen ander handelen mocht worden gevraagd, zwaarder moeten zijn.
Samengevat en anders gezegd: de drang moet zó onweerstaanbaar zijn geweest dat er voor déze verdachte geen andere, betere uitweg was uit de gegeven situatie.
Door de raadsman is in dit verband naar voren gebracht dat de verdachte onder permanente druk leefde, dat die druk op 29 en 30 november 2017, onverwacht, zo hoog opliep dat er sprake was van een situatie van de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen en dat de verdachte aan die druk tóen geen weerstand kon bieden. De raadsman heeft hierbij ook verwezen naar de in deze zaak op 4 mei 2018 uitgebrachte triple-rapportage van drie gedragsdeskundigen (psycholoog, psychiater en forensisch milieuonderzoeker).
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van de verdachte en verklaringen van haar familieleden, vrienden en buren aannemelijk dat zij in de laatste jaren van haar relatie en later huwelijk met [slachtoffer] onder druk stond; druk die ontstond door herhaald verbaal en fysiek geweld van de kant van [slachtoffer] , op momenten dat hij onder invloed was van alcohol.
De rechtbank acht ook aannemelijk dat de druk waaronder de verdachte stond, hoger opliep op 29 en 30 november 2017, toen [slachtoffer] zich anders gedroeg dan de verdachte van hem gewend was, zijn blik en gezichtsuitdrukking een andere waren dan de verdachte van hem kende en hij overging tot heftiger verbaal en fysiek geweld dan de verdachte eerder had meegemaakt. Dit alles leidt de rechtbank af uit de verklaringen van de verdachte en de door haar op 29 november 2017 met haar mobiele telefoon gemaakte filmpjes, waarop is te horen hoe [slachtoffer] haar vaak en grof uitscheldt. Dat er sprake was van een van buiten komende drang, neemt de rechtbank dus aan.
Wat de rechtbank echter niet aannemelijk acht is dat die, in korte tijd verder opgebouwde, druk, op het moment dat de verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes in het bovenlichaam stak, zodanig was dat de verdachte zich daaraan niet kon of behoorde te onttrekken. De verdachte had diverse andere opties voor ontsnapping aan die druk. De rechtbank denkt hierbij aan het verlaten, al dan niet voor langere duur, van de woning, het opsluiten van [slachtoffer] in die woning, verblijf elders, bijvoorbeeld bij familie en vrienden, het doen van aangifte en het zoeken van professionele hulp. Enkele van deze opties heeft de verdachte, zo heeft zij verklaard, in het verleden en kort vóór de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid, ook benut. Zo heeft zij verklaard dat zij meerdere keren, om een ‘time-out’ te creëren, uit de woning is weggegaan, meerdere keren bij anderen heeft overnacht en [slachtoffer] een keer, om te voorkomen dat hij nog meer drank zou kopen, in de woning heeft opgesloten. Hierbij merkt de rechtbank nogmaals op dat het handelen van de verdachte niet snel verontschuldigbaar is te achten, omdat zij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
De gedragsdeskundigen hebben over de verdachte gerapporteerd dat, vanwege de situatie waarin zij al langere tijd verkeerde, haar probleemoplossend vermogen tekortschoot. Dit hangt samen, aldus de deskundigen, met de sterke neiging van de verdachte tot het ontkennen en verdringen van onaangename gebeurtenissen en het ophouden van de schone schijn en de in de loop der tijd ontwikkelde depressieve stoornis. Het is in deze situatie, aldus nog steeds de deskundigen, dat de verdachte werd “belemmerd te vluchten”. De gedragsdeskundigen hebben echter ook gerapporteerd dat de verdachte “niet geheel door haar emoties en impulsen in beslag werd genomen en gestuurd”. Het is allereerst vanwege dit laatste dat de conclusies van de gedragsdeskundigen de rechtbank niet brengen tot een ander oordeel over het beroep op psychische overmacht. Want hoewel de deskundigen dus concluderen dat de verdachte door haar persoonlijkheid minder goed in staat was om te vluchten, blijkt uit hun rapportage niet dat dit voor haar onmogelijk was. Hier komt bij dat de reactie van een verdachte op een bepaalde vorm van druk, zoals hiervoor al is overwogen, ook langs een juridische, normatieve lat moet worden gelegd; van belang is niet alleen of de verdachte anders kón handelen, maar ook of de verdachte anders had behóren te handelen, een oordeel dat niet is voorbehouden aan gedragsdeskundigen.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat de verdachte moet hebben ingezien dat wat zij deed volstrekt ongeoorloofd was en dat er andere, minder verstrekkende wegen waren die zij had kunnen bewandelen om zich te onttrekken aan de druk die van [slachtoffer] uitging en het gevoel van ‘gevangen’ zitten in een relatie/huwelijk. Van een onvermijdelijke keuze om te handelen zoals zij heeft gedaan, was geen sprake. De verdachte kan dus geen geslaagd beroep op psychische overmacht doen. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank ziet ook verder geen redenen waarom het bewezen verklaarde feit en de verdachte niet strafbaar zouden zijn.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 11 jaren, met aftrek van het voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zoals hiervoor is vermeld, bepleit dat de verdachte niet wordt veroordeeld voor het ten laste gelegde feit. Mocht dat wel het geval zijn, dan heeft de raadsman ten aanzien van de strafoplegging bepleit een gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de inmiddels ondergane voorlopige hechtenis.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De wetgever heeft voor doodslag een gevangenisstraf van maximaal vijftien jaar vastgesteld. Doodslag behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. Voor feiten als deze zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld, omdat dergelijke zaken uniek zijn en zich niet tot nauwelijks laten vergelijken met andere zaken. Iedere afzonderlijke doodslag draagt specifieke kenmerken en tussen zaken kunnen grote verschillen bestaan wat betreft de aard, de toedracht en de omstandigheden waaronder de doodslag is gepleegd.
Uit de aard en de ernst van dit bewezen verklaarde feit volgt dat niet kan worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vele jaren. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van deze straf in het bijzonder met het volgende rekening gehouden.
De verdachte heeft haar echtgenoot [slachtoffer] in hun eigen woning van het leven beroofd, door hem meermalen met een mes in het bovenlichaam te steken. Zij heeft daarmee het leven afgenomen van de man met wie zij, ondanks de moeilijkheden waarin zij de laatste tijd verkeerden, heel lang samen is geweest en ook vele gelukkige momenten heeft gekend. Zij heeft haar echtgenoot zijn belangrijkste recht, het recht om te leven, ontnomen.
Voor de nabestaanden van [slachtoffer] , in het bijzonder voor zijn dochter [naam] , vormt zijn voortijdige dood een groot en onherstelbaar verlies. Door de verklaring die [naam] in het kader van spreekrecht op de terechtzitting heeft afgelegd kwam naar voren dat [slachtoffer] voor haar een liefhebbende vader was, die er altijd voor haar was, en werd invoelbaar hoeveel verdriet en gemis zij ondervindt. De plotselinge, ruwe wijze waarop zij haar vader door menselijk toedoen heeft verloren, heeft aan haar extra leed toegebracht.
Ook voor de buren die het levenloze lichaam van [slachtoffer] hebben zien liggen en voor de buren, vrienden en kennissen die hebben gehoord dat en hoe [slachtoffer] was overleden, is de gebeurtenis ingrijpend geweest. Een feit als dit schokt ook de samenleving als geheel.
In het nadeel van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat zij, nadat zij het slachtoffer had gestoken en hij hevig bloedend naar buiten was gelopen en daar was neergevallen, niet direct actie heeft ondernomen om te zorgen dat medische hulp zou worden verleend, zoals het alarmnummer bellen of bij de buren aankloppen. In plaats daarvan is zij weggegaan en heeft zij, nadat zij haar zoon in zijn lager gelegen woning niet aantrof, bij een overbuurvrouw aangeklopt. Pas na kostbare minuten werd uiteindelijk, door weer een andere buurvouw, het alarmnummer gebeld.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat zij al jaren onder druk stond door herhaald verbaal en fysiek geweld van de kant van [slachtoffer] en dat die druk op 29 en 30 november 2017 was opgelopen, toen [slachtoffer] haar heftiger uitschold en mishandelde dan zij eerder had meegemaakt. Hoewel dit er niet toe leidt dat de verdachte een geslaagd beroep kan doen op psychische overmacht, houdt de rechtbank hiermee dus wel rekening bij het opleggen van de straf.
Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank er verder uitdrukkelijk rekening mee gehouden dat de verdachte tot haar daad is gekomen onder invloed van psychische problemen, zoals beschreven in de al genoemde triple-rapportage van gedragsdeskundigen. Uit deze rapportage komt naar voren dat bij de verdachte weliswaar geen sprake is van een psychische of persoonlijkheidsstoornis, maar dat zij wel “vermijdende, afhankelijke en narcistische persoonlijkheidstrekken” heeft. Zij heeft de neiging om negatieve gevoelens of gebeurtenissen te ontkennen en verdringen. Zij is niet voldoende in staat problemen op een goede en structurele manier op te lossen of daarbij hulp in te roepen. Zij is meegaand en voegt zich snel naar de wensen van anderen. In de relatie met het slachtoffer stelde zij zich afhankelijk op. Ook heeft zij de neiging de schone schijn op te houden en te doen alsof er niets aan de hand is. Naarmate de relatie met het slachtoffer verslechterde en voor haar onveilig werd, raakte zij geïsoleerd en ontwikkelde zij een matige tot ernstige depressie. Ook was er bij de verdachte sprake van chronisch alcoholmisbruik. De gedragsdeskundigen concluderen dat al deze problematiek ook de keuzes en gedragingen van de verdachte tijdens het ten laste gelegde strafbare feit heeft beïnvloed, al is het volgens hen niet zo dat zij geheel door haar emoties of impulsen in beslag werd genomen en gestuurd. De deskundigen adviseren het ten laste gelegde strafbare feit in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte. De rechtbank neemt dit advies over en weegt deze bevindingen als belangrijk strafverminderend mee.
De rechtbank heeft overigens vastgesteld dat de verdachte geen in deze relevant strafblad heeft. De omstandigheid dat zij niet eerder voor een feit als dit met justitie in aanraking is gekomen speelt, gelet op de ernst van het feit waarvoor zij nu wordt veroordeeld, geen rol van betekenis.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar passend en geboden. De tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, zal van deze duur worden afgetrokken.

6.De vordering van de benadeelde partij

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij vraagt vergoeding van materiële schade tot een bedrag van
€ 9.925,60, en daarnaast vergoeding van immateriële schade tot een door de rechtbank te schatten bedrag.
Materiële schade
De gevraagde materiële schade is als volgt opgebouwd:
  • uitvaartkosten: € 7.580,60
  • benzinekosten: € 135,-
  • reiskosten: € 10,-
  • verlies onregelmatigheidstoeslag: € 400,-
  • cashgeld: € 2.200,-.
De rechtbank zal de uitvaartkosten toewijzen tot een bedrag van € 3.640,85. De rest van het gevraagde bedrag is, zo is op de zitting gebleken, al door de uitvaartverzekering vergoed, en wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op de benzinekosten, reiskosten en verlies onregelmatigheidstoeslag. Volgens artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering kunnen erfgenamen zich met een verzoek om vergoeding van dergelijke kosten namelijk niet voegen in het strafproces.
De rechtbank zal de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op cashgeld, aangezien deze schade niet rechtstreeks het gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Volgens de benadeelde partij gaat het om geld dat van haar was en uit de woning van de verdachte en [slachtoffer] is verdwenen. Het (beweerde) verdwijnen van het geld is dus niet rechtstreeks veroorzaakt door de doodslag op [slachtoffer] .
Immateriële schade
De gevraagde immateriële schade bestaat uit affectieschade en shockschade. De rechtbank zal de gevraagde affectieschade afwijzen, aangezien de wet op dit moment voor vergoeding van dergelijke schade geen ruimte biedt. De rechtbank zal de benadeelde partij, voor zover de vordering betrekking heeft op shockschade, niet-ontvankelijk verklaren in die vordering, aangezien niet onderbouwd is dat de benadeelde partij shockschade heeft geleden, en het heropenen van het onderzoek om nadere onderbouwing te verkrijgen een onevenredige belasting van het strafproces zou betekenen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering dus toewijzen tot een bedrag van € 3.640,85. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, staat hieraan niet in de weg dat de benadeelde partij ook al een uitkering heeft ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Schade die het slachtoffer kan verhalen op de dader, wordt namelijk op uitkeringen van dit fonds in mindering gebracht.

7.De schadevergoedingsmaatregel

Nu de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en zij jegens de nabestaande van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.640,85, ten behoeve van
[naam] . Dit betekent dat [naam] zich niet zelf hoeft bezig te houden met het innen van het bedrag, omdat de Staat dit voor haar zal doen.

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht) onder 3 en 11 genummerde voorwerpen aan [naam] worden teruggegeven en dat de onder 1, 2, 4 t/m 10, 12 t/m 15 genummerde voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan [naam] gelasten van de op de beslaglijst onder 3 en 11 genummerde voorwerpen. Om dezelfde reden zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 2, 4 t/m 10, 12 t/m 15 genummerde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8(
ACHT) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
een bedrag van € 3.640,85;
wijst de vordering af, voor zover deze betrekking heeft op de posten affectieschade en overige uitvaartkosten;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, voor zover deze betrekking heeft op de posten benzinekosten, reiskosten, verlies onregelmatigheidstoeslag, cashgeld en shockschade;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 3.640,85 ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat ingeval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 46 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan [naam] van de op de beslaglijst (die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht) onder 3 en 11 genummerde voorwerpen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst (die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht) onder 1, 2, 4 t/m 10, 12 t/m 15 genummerde voorwerpen.
Bijlage:
I: Lijst van in beslag genomen voorwerpen
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. Bierling, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. H.M. van Maurik, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Doornekamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017339897, van de politie eenheid Den Haag district Den Haag-Centrum, (doorgenummerd p. 1 t/m 653), met twee bijlagen.
2.Proces-verbaal bevindingen, p. 43-44.
3.Proces-verbaal bevindingen, p. 70.
4.Proces-verbaal bevindingen, p. 43-44.
5.Proces-verbaal van aanhouding, p. 33-35.
6.Geschrift, te weten een deskundig verslag van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen, deel uitmakend van bijlage 1 bij zaaksdossier deel 4 .
7.Proces-verbaal van 1e verhoor verdachte, p. 503-515.
8.Proces-verbaal PI gesprekken met bijlagen, p. 127-134.