3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat op 24 april 2016 een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 1] . [slachtoffer] is daarbij in verschillende auto’s vervoerd vanaf een adres in De Meern via Veenendaal en Oosterhout (Noord-Brabant) naar de woning aan de [straatnaam 2] in Nijmegen. Na een verblijf van enige uren in die woning is [slachtoffer] met medeverdachte [medeverdachte 1] in een auto naar Beverwijk gereden, alwaar [slachtoffer] door zijn vrouw is opgehaald. Van verdachte en de medeverdachten kan tevens worden vastgesteld dat ze in enigerlei mate een rol hebben gespeeld bij (het tot stand komen van) deze ontmoeting.
Verklaringen [slachtoffer]
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 24 april 2016 een afspraak had met twee Armeense mannen op de [straatnaam 3] te De Meern om een partij kleding te bekijken. Hij is daarheen gegaan met zijn vrouw en kinderen. De Armeniërs wilden dat hij zonder vrouw en kinderen meeging naar hun opslagruimte om de kleding te bekijken; hij zou met een kwartiertje terug zijn. [slachtoffer] is in de auto van de Armeniërs gestapt en ze zijn de A12 richting Oberhausen opgereden. Omdat hij het niet vertrouwde heeft hij zijn vrouw gebeld en gezegd dat de Armeniërs niet deugden. Ook heeft hij gebeld met [betrokkene 4] , via wie hij in contact was gekomen met de Armeniërs. [slachtoffer] zei tegen de mannen dat hij de auto uit wilde en gaf de bestuurder een duw tegen zijn achterhoofd. Ze zijn de A12 afgereden en bij een soort bos kwamen er van twee verschillende kanten twee auto’s aangereden die de auto waarin [slachtoffer] zat een soort van klem reden. Uit één auto, een VW Golf, stapte medeverdachte [medeverdachte 1] . Toen [slachtoffer] wilde uitstappen, liep medeverdachte [medeverdachte 1] naar hem toe en duwde hem terug in de auto. Medeverdachte [medeverdachte 1] stapte in en ging naast hem zitten. Desgevraagd gaf [slachtoffer] zijn telefoon aan medeverdachte [medeverdachte 1] af. Ze reden achter de VW Golf aan weg en na 10/15 km stopten ze. Medeverdachte [medeverdachte 1] wilde dat hij in de VW Golf ging zitten en probeerde hem de auto uit te trekken. [slachtoffer] zei dat hij van hem af moest blijven en is zelf de VW Golf ingestapt. Ze reden vervolgens via Breda, waar medeverdachte [medeverdachte 1] zei dat hij twee weken te gast zou blijven, naar een woning aan de [straatnaam 2] in Nijmegen. De chauffeur en medeverdachte [medeverdachte 1] wilden hem uit de auto halen maar hij zei ze dat hem niet moesten aanraken en dat hij gewoon mee zou lopen. Ze liepen aan weerszijden van hem mee naar binnen. Hij heeft tot ongeveer 01:00 uur in de woning gezeten met medeverdachte [medeverdachte 1] , de chauffeur en nog iemand. In de tussentijd moest hij twee keer naar het toilet; de chauffeur kreeg dan de opdracht om met hem mee te lopen. Er is geen geweld tegen hem gebruikt en hij heeft geen wapens gezien. Hij voelde zich wel zeer geïntimideerd en bedreigd. Verschillende keren is tegen hem gezegd: ‘je moet hier zitten, je moet hier blijven’. Ze bleven ook steeds bij hem in de buurt. Hij voelde zich niet vrij om te gaan en staan waar hij wilde. Uiteindelijk is hij met medeverdachte [medeverdachte 1] in de VW Golf naar Beverwijk gereden, alwaar hij zijn vrouw heeft gebeld dat hij kon worden opgehaald.
Verklaring [medeverdachte 1]
Tegenover de verklaringen van [slachtoffer] staat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanwege een zakelijk geschil (een partij gestolen telefoons) een gesprek wilde hebben met [slachtoffer] . Omdat [slachtoffer] altijd met gewapende bodyguards loopt en hij hem daarom onverwachts wilde aanspreken, heeft hij om tot een ontmoeting te komen de hulp van medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte gebruikt (de rechtbank begrijpt hieruit dat dit ‘de Armeniërs’ zijn waarover [slachtoffer] heeft verklaard). Eigenlijk was het de bedoeling om bij de Burger King in De Meern een gesprek met [slachtoffer] te hebben, maar omdat hij met vrouw en kinderen was gekomen, zijn ze ergens anders naar toe gegaan. Om zichzelf te beschermen had hij medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 4] gevraagd ook naar De Meern te komen. Op een parkeerplaats langs de weg heeft hij [slachtoffer] ontmoet, gegroet en gesproken. Ze zijn via Oosterhout naar de woning van [medeverdachte 4] in Nijmegen gereden. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft daar een fles wijn en een koran gebracht. Ze hebben een wijntje gedronken en het uitgepraat. [slachtoffer] heeft op de koran gezworen dat hij niet achter de overval op zijn telefoons zat.
Overige verklaringen
Ook verdachte en andere medeverdachten hebben verklaard dat op geen enkel moment dwang is uitgeoefend jegens [slachtoffer] en dat sprake was van een vriendschappelijke ontmoeting tussen [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Juridisch kader van de rechterlijke beoordeling
De rechtbank moet beoordelen of, ondanks de stellige ontkenning van verdachte, bewezen is dat hij zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de vermeende wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . Van een wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake indien de dader iemand op een plaats doet verblijven, waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen. Artikel 282 Sr verlangt echter niet dat sprake is van een absolute onmogelijkheid van fysieke verplaatsing. Ook als de dader een zodanige situatie heeft gecreëerd dat ten aanzien van het slachtoffer de dwang is ontstaan om te blijven, is sprake van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Voorts kan volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering het bewijs dat een verdachte een tenlastegelegd feit heeft gedaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één enkele getuige, in dit geval [slachtoffer] . Zijn verklaring moet in voldoende mate ondersteund worden door andere bewijsmiddelen uit het dossier, zodat de door hem gerelateerde feiten en omstandigheden niet op zichzelf blijven staan.
Bijzonderheden in de verklaringen van [slachtoffer]
Dit geldt temeer omdat de verklaringen van [slachtoffer] op een aantal punten opmerkelijk zijn te noemen. De rechtbank wijst in het bijzonder op het volgende.
- Aanvankelijk wilde [slachtoffer] geen antwoord geven op vragen over de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1] . Vervolgens heeft hij wisselend verklaard over het moment waarop hij op 24 april 2016 [medeverdachte 1] voor het eerst heeft gezien;
- [slachtoffer] heeft geen (volledige) openheid willen geven over de achtergrond van het geschil met medeverdachte [medeverdachte 1] . Hij heeft verklaard dat er een conflict was tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en niet tussen hemzelf en medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit is in tegenspraak met de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] (de partner van [slachtoffer] ) en [betrokkene 3] (de zoon van [slachtoffer] ) dat er wel degelijk een geschil/probleem bestond tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer] ;
- [slachtoffer] heeft verklaard dat de auto waarin hij met de Armeniërs zat een soort van klem werd gereden door twee andere auto’s. De rechtbank vraagt zich af waarom dit nodig zou zijn, nu [slachtoffer] naar eigen zeggen al tegen zijn zin door de Armeniërs was meegenomen in de auto en de personen in de “klem rijdende” auto’s tot dezelfde groep behoorden als de Armeniërs;
- [slachtoffer] heeft wisselend verklaard op welk moment en door/aan wie zijn telefoon zou zijn afgenomen/afgegeven;
- [slachtoffer] heeft – toen hij bij de Armeniërs in de auto zat – met zijn eigen telefoon gebeld met [betrokkene 2] (zijn partner) en [betrokkene 4] . De rechtbank vindt het opmerkelijk dat hij geen van beide op de hoogte heeft gesteld van zijn vermeende vrijheidsberoving;
- [slachtoffer] heeft – toen hij inmiddels samen met medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto zat – telefonisch contact gehad met [betrokkene 4] (17.21 uur). Hij heeft tot twee keer toe gezegd dat alles oké is en dat de batterij van zijn telefoon uit stond. Ook om 01.13 uur – als [slachtoffer] enkel met medeverdachte [medeverdachte 1] in de auto zit richting Beverwijk – spreekt [slachtoffer] met [betrokkene 4] . Wederom zegt [slachtoffer] dat het goed met hem gaat en dat hij naar België (!) ging om spullen te zien;
- [slachtoffer] heeft verklaard nooit eerder in de woning aan de [straatnaam 2] in Nijmegen te zijn geweest. medeverdachte [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 4] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat hij daar ook eerder wel eens is geweest;
- [slachtoffer] heeft op geen enkel moment verklaard dat hij de woning in Nijmegen heeft geprobeerd te verlaten of dat hij de aldaar aanwezigen heeft gezegd dat hij weg wilde;
- [slachtoffer] heeft verklaard dat er geen geweld is gebruikt en dat hij geen wapens heeft gezien. Wel voelde hij zich geïntimideerd en bedreigd en niet vrij om te gaan en staan waar hij wilde. [slachtoffer] geeft echter niet aan door welke gedragingen of omstandigheden hij zich geïntimideerd en bedreigd heeft gevoeld;
- Op 26 april 2016 belt [slachtoffer] naar medeverdachte [medeverdachte 1] en wil met hem afspreken en hij wil ook zijn telefoon terug. In een volgend telefoongesprek wordt [slachtoffer] door medeverdachte [medeverdachte 1] aangesproken met “lieverd”. Op die dag vindt een ontmoeting tussen hen beiden plaats. Op 28 april 2016 bellen [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 1] wederom met elkaar en spreken af die dag wat met elkaar te drinken. Genoemde telefoongesprekken kenmerken zich door de vriendschappelijke toon tussen beiden.
Verklaringen getuigen
Voorts is er een aantal uitlatingen van getuigen in het dossier die opmerkelijk zijn te noemen.
- [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij [slachtoffer] na de vermeende ontvoering in Beverwijk heeft opgehaald. Zij beschrijft dat het afscheid aldaar tussen [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 1] normaal was, als vrienden, dat ze elkaar nog de hand hebben geschud en dat ze geen ruzie hadden, niets.
- [getuige 3] , een vriend van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen hem heeft gezegd dat hij zich niet druk moest maken, dat het stom is geweest en dat alles was opgelost.
- [getuige 4] , eveneens een vriend van [slachtoffer] , heeft verklaard dat [slachtoffer] over de ontvoering aan hem heeft verteld dat er niets was gebeurd.
Vorenstaande feiten en omstandigheden behoeven naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf beschouwd niet met zich mee te brengen dat de verklaringen van [slachtoffer] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en moeten worden uitgesloten van het bewijs. Voor genoemde inconsistenties/opmerkelijkheden in zijn verklaringen en die van de getuigen zijn immers meerdere oorzaken denkbaar. Wel zal de rechtbank extra behoedzaamheid betrachten bij de beoordeling van de waarheidsgetrouwheid van de verklaringen van [slachtoffer] . Dit uitgangspunt brengt mee dat voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving voldoende overtuigend steunbewijs is vereist, dat specifiek ziet op het benemen aan [slachtoffer] van de feitelijke mogelijkheid om zich te verplaatsen.
Mogelijk steunbewijs voor verklaringen [slachtoffer]
Omtrent dit mogelijke steunbewijs overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht het met de officieren van justitie aannemelijk dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken en de observaties, blijkt dat [medeverdachte 1] al vanaf begin april 2016 een ontmoeting wilde met [slachtoffer] . [slachtoffer] werd daartoe geobserveerd en onder zijn vermeende auto werd een peilbaken geplaatst. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben dit in hun eigen strafzaak ter terechtzitting bevestigd. Wat het exacte doel van de gewenste ontmoeting is geweest en hoe medeverdachte [medeverdachte 1] dat precies voor zich zag, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Op 6 april 2016 vindt een aantal gesprekken plaats tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarin medeverdachte [medeverdachte 2] zegt dat hij “hem bloed kan bezorgen” en ”hem nu in elkaar kan slaan” waarop medeverdachte [medeverdachte 1] zegt “nee, doe geen bloed”. Later die dag zegt medeverdachte [medeverdachte 1] “als hij komt moet een klap op zijn smoel worden gegeven en zijn auto afgepakt worden”. Omdat het kennelijk niet lukt [slachtoffer] te ontmoeten, wordt “plan b” in stelling gebracht. Dat plan bestaat er uit dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] door bemiddeling van [betrokkene 4] in contact komen met [slachtoffer] in verband met de verkoop van een partij kleding. In de aanloop naar 24 april 2016 vindt een aantal ontmoetingen plaats tussen verdachte en verdachte [medeverdachte 2] en [slachtoffer] en [slachtoffer] wordt gevraagd op 24 april 2016 naar De Meern te komen om een partij kleding te bekijken. Daags voor deze ontmoeting informeert medeverdachte [medeverdachte 1] bij medeverdachte [medeverdachte 5] en ene [betrokkene 5] naar een plek/ruimte waar geen camera’s hangen en waar geen andere mensen bij zijn. Medeverdachte [medeverdachte 1] zegt tegen [betrokkene 5] dat hij een ruimte “maar voor een paar uurtjes” nodig heeft. Op 24 april 2016 zegt medeverdachte [medeverdachte 1] – vlak voor de komst van [slachtoffer] – tegen medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij wil dat [slachtoffer] bij medeverdachte [medeverdachte 2] in de auto stapt wanneer hij arriveert. [slachtoffer] moet zijn eigen auto achterlaten en medeverdachte [medeverdachte 1] zal achter hen aanrijden naar ‘die plek’. Vervolgens zegt medeverdachte [medeverdachte 1] "als met twee auto’s niet gereden wordt dan kan alles hier gedaan worden”. Als vervolgens [slachtoffer] op de afgesproken plek arriveert met vrouw en kinderen ontstaat er enige paniek. Medeverdachte [medeverdachte 4] zegt “het is mogelijk dat het misgaat”. Medeverdachte [medeverdachte 1] instrueert medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij moet zeggen dat het tien minuten rijden is en dat vrouw en kinderen niet mee kunnen.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat deze gesprekken de aangifte van [slachtoffer] ondersteunen en ervoor zorgen dat de door verdachte en medeverdachten afgelegde verklaringen dat sprake was van een zakelijke/vriendschappelijke ontmoeting, ongeloofwaardig zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat bij de interpretatie van deze gesprekken voorzichtigheid moet worden betracht. Uit de berichten is weliswaar op te maken dat medeverdachte [medeverdachte 1] graag [slachtoffer] wilde ontmoeten en dat [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar De Meern is gelokt en in de auto bij medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte heeft plaatsgenomen, maar met welk doel dat was en of en hoe dit in relatie moet worden beschouwd met de tenlastegelegde vrijheidsberoving, is voor de rechtbank onvoldoende duidelijk. Uit genoemde gesprekken zou evenzeer kunnen worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 1] kort maar indringend met [slachtoffer] wilde spreken (“een ruimte voor maar een paar uurtjes” in tegenstelling tot de twee weken waar [slachtoffer] over heeft verklaard) en dat de ontmoeting desnoods ter plaatse van de afspraak kon plaatsvinden ("als met twee auto’s niet gereden wordt dan kan alles hier gedaan worden”). Ook is gelet op de inhoud van de gesprekken van 6 april 2016 niet uitgesloten dat [slachtoffer] enkel klappen moest krijgen en/of zijn auto moest worden afgepakt. De rechtbank kan aan deze berichten dan ook niet de waarde hechten die de officieren van justitie daaraan gehecht wensen te zien.
Voorts zijn er na 24 april 2016 nog enkele gesprekken gevoerd tussen medeverdachte [medeverdachte 5] en medeverdachte [medeverdachte 1] waaruit kan blijken dat de ontmoeting met [slachtoffer] niet naar wens is verlopen. Zo zegt medeverdachte [medeverdachte 5] op 25 april 2016 “hij liep gratis/voor niks weg. Zoveel hadden wij afgesproken en dan laat je hem voor niks weg gaan”. En medeverdachte [medeverdachte 1] zegt op 26 april 2016 “ [alias] (= [slachtoffer] ) wil geld. Jullie hebben alles verpest. Waarom heb ik hem vrijgelaten”.
De rechtbank leidt uit de inhoud van deze gesprekken in ieder geval af dat de ontmoeting met [slachtoffer] niet het beoogde resultaat (een afspraak/toezegging/betaling in verband met de gestolen partij telefoons?) heeft gehad. Uit deze gesprekken volgt echter niet dat [slachtoffer] daadwerkelijk tegen zijn zin is vastgehouden, afgezien mogelijk van het enkele woord “vrijgelaten”. Dit ene woord legt evenwel in het licht bezien van alle vorige genoemde feiten en omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal om tot een bewezenverklaring van de wederrechtelijke vrijheidsberoving te komen.
Conclusie van de rechtbank
De conclusie van het voorgaande is dat ten aanzien van voornoemde bewijsmiddelen de nodige twijfel bestaat. Deze twijfel moet in het voordeel van verdachte worden uitgelegd. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om buiten voldoende twijfel te kunnen vaststellen dat [slachtoffer] op 24 april 2016 daadwerkelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.