ECLI:NL:RBDHA:2018:6961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
AWB 17/16709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een terugkeerbesluit en inreisverbod wegens ernstige bedreiging voor de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een vreemdeling (eiser) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder). Eiser, geboren op een onbekende datum en van onbekende nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van tien jaar dat aan hem was opgelegd. Dit besluit was genomen omdat eiser werd beschouwd als een ernstig gevaar voor de openbare orde, gezien zijn veroordelingen voor zware gewelds- en zedendelicten. De rechtbank oordeelde dat verweerder de onthouding van een vertrektermijn en de duur van het inreisverbod deugdelijk had gemotiveerd. Eiser had verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank overwoog dat eiser geen rechtmatig verblijf had en dat verweerder op grond van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht was om een terugkeerbesluit op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde, en dat het besluit niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de belangen van de openbare veiligheid zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16709
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van [nationaliteit] , eiser
(gemachtigde: mr. M.J.M. Peeters),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2017 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie (EU) onmiddellijk dient te verlaten. Bij dit besluit heeft verweerder tevens een inreisverbod aan eiser opgelegd voor een periode van tien jaar, dat ingaat op het moment dat eiser de EU daadwerkelijk heeft verlaten. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod zullen hierna tezamen worden aangeduid als het bestreden besluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak aan de orde gesteld op de zitting van 6 april 2018. Partijen zijn, met voorafgaande schriftelijke kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. Omdat de rechtbank uit de stukken aannemelijk acht dat eiser geen inkomsten dan wel vermogen heeft, omdat hij rechtens van zijn vrijheid is beroofd, acht zij aannemelijk gemaakt dat eiser niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt en eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Afbakening van het geschil
3.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat eiser niet de Nederlandse nationaliteit bezit en dat hij geen gemeenschapsonderdaan is. Evenmin is in geschil dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Dit maakt dat verweerder op grond van artikel 62a, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 verplicht is eiser een terugkeerbesluit op te leggen.
3.2
Ter beoordeling staat echter of verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser de EU onmiddellijk moet verlaten op de grond dat eiser een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Daarnaast staat ter beoordeling of verweerder de uitvaardiging van het inreisverbod en de duur ervan deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft eiser een zwaar inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van het Vw 2000 opgelegd, omdat hij wegens ernstige gewelds- en zedendelicten een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Verweerder heeft geen aanleiding gezien de aan het inreisverbod verbonden duur van tien jaar te verkorten of daarvan anderszins af te zien, omdat zich geen bijzondere individuele omstandigheden in de zin van het in paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 vastgelegde beleid voordoen.
Nederland onmiddellijk verlaten?
4.1
Verweerder heeft bij het onthouden van een vertrektermijn eisers justitiële documentatie in ogenschouw genomen en zich op het standpunt gesteld dat eiser schuldig is aan ernstige geweldsmisdrijven, waarbij zeer langdurige straffen zijn opgelegd.
4.2
In 2008 is eiser voor het eerst schuldig bevonden aan huiselijk geweld. Voor een poging tot moord en vuurwapenbezit kreeg eiser vijf jaar gevangenisstraf opgelegd. Geweld noch vuurwapenbezit zweerde eiser daarna af.
4.3
Bij vonnis van [datum] is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, voor poging tot zware mishandeling, in de vorm van huiselijk geweld, gepleegd op [datum] , en verboden vuurwapenbezit, gepleegd in de periode van [datum] .
4.4
In de periode van [datum] tot [datum] pleegde eiser de feiten, zijnde verkrachting, meermalen gepleegd, en poging tot doodslag, in de vorm van huiselijk geweld, waarvoor hij laatstelijk door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam op [datum] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en terbeschikkingstelling (tbs).
Standpunt eiser:
5. Eiser voert aan dat verweerder bij de beantwoording van de vraag of eiser een gevaar vormt voor de openbare orde ten onrechte niet het bij het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam van [datum] meegewogen rapport van Pro Justitia van [datum] in ogenschouw heeft genomen. Ook heeft verweerder bij de beoordeling of met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel de uitzetting van eiser om redenen van openbare orde of openbare veiligheid gerechtvaardigd is geen rekening gehouden met de psychische gesteldheid van eiser. Eiser heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zitting van 6 april 2018 aan te houden in afwachting van het hoger beroep tegen het strafvonnis van de rechtbank van [datum] , maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Omdat verweerder zich baseert op de inhoud van dat strafvonnis in eerste aanleg en de rechtbank het beroep ex-nunc moet beoordelen, aldus eiser, is het van groot belang dat ook kennis wordt genomen van het vonnis in hoger beroep. Daarbij wijst eiser erop dat hij al enige tijd geleden gedetineerd is geraakt.
Standpunt verweerder:
6.1
Het is volgens verweerder evident dat eiser al jaren achtereen gewelddadig is. Verweerder wijst er hierbij op dat eisers slachtoffers bovendien vaak èn vrouw èn slachtoffer in haar eigen woning waren, waar zij zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. Eiser maakt ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. De omstandigheid dat de strafkamer eiser tbs oplegde, toont aan dat van eiser een actuele en ernstige bedreiging uitgaat.
6.2
Verweerder heeft bij het onthouden van een vertrektermijn daarnaast in aanmerking genomen het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd. Eiser zit nu gedetineerd. Gesteld noch gebleken is dat eiser direct voorafgaande aan zijn detentie doende was zijn leven te beteren. Volgens verweerder toont eisers straflijst aan dat hij niet bereid en/of niet in staat is een bestaan zonder (gewelds)criminaliteit te leiden. Er is geen enkele aanwijzing dat er nu geen recidive meer zal volgen. Eiser is ongevoelig gebleken voor proeftijden, veroordelingen en (zeer langdurige) gevangenisstraffen en ook de gevolgen voor zijn slachtoffer(s), nota bene geen anonieme vreemde(n) maar in zijn nabijheid levend, hebben eiser niet op andere gedachten gebracht.
6.3
Ook heeft verweerder bezien of het onthouden van een vrijwillige vertrektermijn evenredig is. Volgens verweerder kan van eiser alleszins worden gevergd dat hij Nederland onmiddellijk verlaat. Eiser is weliswaar geruime tijd geregistreerd geweest als Nederlander, maar hij wist of behoorde te weten dat dit ten onrechte was. Aan eiser kwam geen verblijf toe.
Inreisverbod:
7.1
De politie heeft eiser op [datum] gehoord over het voornemen hem een inreisverbod op te leggen. Dit gehoor is vastgelegd in een proces-verbaal. Eiser heeft gesteld hier te lande als chauffeur gewerkt te hebben. Hij heeft hier familie en een vriendin. Uit een vorige relatie heeft hij een dochter van twaalf.
7.2
Tegenover de ernstige verstoringen van de openbare orde staan volgens verweerder onvoldoende persoonlijke belangen die daartegen opwegen. Het juridisch vaderschap en zijn bemoeienis met de opvoeding en verzorging zijn volgens verweerder niet komen vast te staan. Gedurende de resterende minderjarigheid van zijn dochter is eiser wegens strafdetentie en tbs niet of sterk verminderd beschikbaar. Verweerder heeft hierbij van belang geacht dat eiser een fors deel van zijn verblijf in Nederland crimineel actief is geweest en hij langdurige gevangenschap heeft ondergaan, wat zijn integratie heeft onderbroken en ondermijnd. In aanvulling op wat hierboven over het onthouden van een vertrektermijn al is overwogen, acht verweerder nog van belang dat het jongste misdrijf van recente datum is en dat er, mede gelet op de vele recidive, geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat eiser de criminaliteit achter zich laat. Blijkens het strafvonnis van [datum] volgden de verkrachting en de poging tot doodslag ‘binnen een week nadat eiser uit detentie kwam’. Ook die detentie behelsde zware mishandeling van zijn (ex-)vriendin. Er gold een proeftijd. Het vonnis beschrijft de gruwelijke inbreuk die eiser maakte op de lichamelijke integriteit van zijn
(ex-)partner. Eiser dwong haar tot seksuele handelingen en heeft ‘haar gedurende het weekend op grove wijze mishandeld en bedreigd’. De vrouw ‘zal haar leven lang worden geconfronteerd met de littekens die zij heeft opgelopen door het handelen van de verdachte’, aldus de strafkamer.
7.3
Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat de strafkamer onderzoeksresultaten heeft aangehaald van een Pro Justitia rapport van [datum] volgens welk rapport eiser ‘fors emotioneel ontregeld raakt wanneer hij zich gekrenkt, verbolgen en achtergelaten voelt’. Eiser zet geweld in om het (vermeende) onrecht dat hem is aangedaan te vergelden en zijn geweten of empathische vermogens vormen dan geen rem meer. Er is zwakbegaafdheid vastgesteld alsook ‘een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken’. Eiser heeft medewerking aan (nieuw) gedragsonderzoek geweigerd, zodat reeds om die reden niet aannemelijk is dat hij bereid en in staat is zichzelf duurzaam in te zetten voor verbetering. Verweerder stelt vast dat eiser volgens de strafrechter ‘geen enkele verantwoordelijkheid’ voor zijn daden neemt en ‘bagatelliseert’ wat hij heeft gedaan. Verweerder heeft hieruit afgeleid dat het eiser ontbreekt aan inzicht in de ernst van zijn daden. Daarzonder valt niet in te zien hoe eiser tot (een begin van) verbetering zou kunnen komen.
Artikel 8 EVRM
8.1
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder neemt aan dat sprake is inmenging in eisers familieleven. Volgens verweerder is deze inmenging evenwel gerechtvaardigd, omdat het belang van de Nederlandse overheid om de openbare veiligheid van Nederland te beschermen en strafbare feiten te voorkomen zwaarder weegt dan eisers belang dat hij familieleven in Nederland en de EU kan hebben.
8.2
Eiser stelt dat hij in Nederland een dochter van twaalf heeft en dat mevrouw [naam] zijn vriendin is, bij wie hij ‘eigenlijk’ verbleef, al was zijn officiële adres een ander. Voor zover zij het slachtoffer is over wie het strafvonnis spreekt, ligt het voortbestaan van de relatie volgens verweerder niet voor de hand. Daarnaast woont eisers familie, afgezien van een broer en een zuster, in Nederland
8.3
Verweerder heeft in de motivering bij zijn belangenafweging toepassing gegeven aan de in de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geformuleerde ‘guiding principles’ en daarbij de door eiser aangevoerde belangen betrokken. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van 2 augustus 2001, nr. 54273/00, Boultif tegen Zwitserland en van 18 oktober 2006, nr. 46410/99, Üner tegen Nederland.
8.4
Verweerder heeft hierbij de aard en ernst van het misdrijf betrokken, evenals de duur van het verblijf in Nederland.
8.5
Verweerder heeft ook de nationaliteit van de betrokken personen in ogenschouw genomen, vastgesteld dat mevrouw [naam] , de gestelde partner (over de eventuele relatie is geen enkel inzicht geboden) de Nederlandse nationaliteit heeft en aangenomen dat dit ook voor eisers dochter geldt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit er op geen enkele wijze toe leidt dat eisers dochter het grondgebied van de EU zou moeten verlaten of dat haar belangen onevenredig worden geschaad. Een situatie als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354, Chavez-Vilchez) doet zich niet voor.
8.6
Van de dochter is volgens verweerder gesteld noch gebleken dat eiser de juridische vader is. Verweerder neemt hierbij in ogenschouw dat eiser niet was gehuwd met haar moeder, mevrouw [naam 2] . Zij verklaarde dat de relatie twaalf jaar geleden is beëindigd en dat betekent dat eiser niet met zijn dochter, die nu twaalf jaar is, heeft samengewoond.
8.7
Verweerder heeft in ogenschouw genomen dat mevrouw [naam 2] , als haar wettelijk vertegenwoordigster, geen belangen heeft geformuleerd die haar dochter bij eisers aanwezigheid in Nederland zou hebben, behalve de mededeling dat zij het wel ‘jammer’ zou vinden dat eiser niet meer in Nederland mag verblijven. Verweerder acht niet aan de orde dat eisers dochter hem tijdens haar minderjarigheid naar [locatie] volgt. Zij woont immers bij haar moeder, met wie eiser allang geen relatie meer heeft. Eiser is echter de komende jaren gedetineerd, zodat ook hijzelf vooralsnog niet naar [locatie] zal terugkeren. Na eisers terugkeer en na de meerderjarigheid van zijn dochter is het aan haar om te beslissen of en hoe zij contact met eiser onderhoudt. Als eiser al tijdens de minderjarigheid van zijn dochter naar [locatie] moet terugkeren, acht verweerder dat in het belang van de openbare orde aanvaardbaar, omdat er geen banden of belangen zijn verwoord waaraan in zo’n situatie onevenredige schade zou worden gedaan.
8.8
Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het vorenstaande, op het standpunt gesteld dat eisers banden met Nederland, mede als gevolg van zijn criminele loopbaan, beperkt zijn. Eisers familie woont hier goeddeels, maar eiser is niet op verblijf in Nederland aangewezen om contact te onderhouden. Van [locatie] heeft eiser naar eigen zeggen de nationaliteit en een broer en een zus wonen er. Verweerder vindt hierbij ten slotte van belang dat eiser de taal spreekt en stelt zich op het standpunt dat eiser op basis van zijn leeftijd in staat is er een bestaan op te bouwen.
Oordeel rechtbank
9.1
De rechtbank overweegt dat eiser voor de zitting heeft verzocht de behandeling van de zitting van 6 april 2018 aan te houden om het strafvonnis in het hoger beroep in de beoordeling van het beroep te kunnen betrekken. De rechtbank heeft eiser voorafgaande aan de zitting bericht dit verzoek af te wijzen. In dit verband overweegt zij dat zij ex‑tunc beoordeelt of verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen. Dit houdt in dat de rechtbank kijkt naar de stand van zaken ten tijde van het bestreden besluit. Dit maakt dat zij de omstandigheid dat eiser tegen het strafvonnis van [datum] hoger beroep heeft ingesteld en dat het Gerechtshof hierop te zijner tijd vonnis zal wijzen niet in de beoordeling kan betrekken. Voor aanhouding van de behandeling van de zitting bestond daarom geen aanleiding.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bij hem bekende feiten en omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien van het opleggen van het terugkeerbesluit en uitvaardigen van een inreisverbod af te zien. Verweerder heeft met al het vorenstaande deugdelijk gemotiveerd waarom hij eiser bij de oplegging van het terugkeerbesluit een vertrektermijn heeft onthouden, waarom hij eiser een zwaar inreisverbod heeft opgelegd en waarom hij niet is overgegaan tot verkorting van de duur van het inreisverbod. Verweerder heeft in dat verband deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377 (Z.Zh. en I.O) en dat het bestreden besluit niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de psychische gesteldheid van eiser en de bij het strafvonnis van 26 april 2016 betrokken onderzoeksresultaten, te weten de door eiser genoemde rapportage van 30 oktober 2014, op genoegzame wijze in de besluitvorming betrokken.
9.3
Omdat uit het voorgaande blijkt dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid volgt de rechtbank eiser niet in de aldus op te vatten beroepsgrond dat hem een vertrektermijn had moeten worden toegekend om een Surinaams paspoort te kunnen aanvragen en vervolgens te kunnen terugkeren. De rechtbank merkt hierbij nog op dat haar ambtshalve bekend is dat eiser vanuit zijn detentie door verweerders Dienst Terugkeer en Vertrek zal worden ondersteund bij het aanvragen van een paspoort als er zicht bestaat op zijn aanstaande invrijheidstelling.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FZ
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Bijlage Wettelijk kader
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 62
1. Nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, dient hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
2. Onze Minister kan de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien:
(…)
c. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Artikel 62a
1. Onze Minister stelt de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen (…).
Artikel 66a
1. Onze Minister vaardigt een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:
a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid (…).
4. Het inreisverbod wordt gegeven voor een bepaalde duur, die ten hoogste vijf jaren bedraagt, tenzij de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. De duur wordt berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
(…)
8. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 6.5a
(…)
5. In afwijking van het eerste tot en met het vierde lid, bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan blijken uit onder meer:
a. een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict (…);
b. een veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is bedreigd;
(…), of
d. de oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.