ECLI:NL:RBDHA:2018:6922
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielverzoek Tunesische eiser met beroep op Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in het kader van een asielverzoek van een Tunesische eiser. De eiser had op 24 april 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 mei 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat Nederland niet verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, maar dat Zweden dat was, omdat hij daar gedurende een jaar had gewoond en in de asielprocedure had gezeten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim dat hij in Zweden asiel had aangevraagd. Er waren geen documenten overgelegd en de verklaringen van de eiser waren inconsistent. Bovendien was er geen Eurodactreffer die bevestigde dat de eiser in Zweden asiel had aangevraagd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Tunesische nationaliteit van de eiser geloofwaardig was, evenals de herkomst uit Tunesië, dat wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser terug kon keren naar Tunesië. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd mondeling gedaan, en het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.