ECLI:NL:RBDHA:2018:6922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
NL18.9264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielverzoek Tunesische eiser met beroep op Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in het kader van een asielverzoek van een Tunesische eiser. De eiser had op 24 april 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 mei 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat Nederland niet verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, maar dat Zweden dat was, omdat hij daar gedurende een jaar had gewoond en in de asielprocedure had gezeten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim dat hij in Zweden asiel had aangevraagd. Er waren geen documenten overgelegd en de verklaringen van de eiser waren inconsistent. Bovendien was er geen Eurodactreffer die bevestigde dat de eiser in Zweden asiel had aangevraagd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Tunesische nationaliteit van de eiser geloofwaardig was, evenals de herkomst uit Tunesië, dat wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eiser terug kon keren naar Tunesië. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd mondeling gedaan, en het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9264
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 15 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.9265, plaatsgevonden op 29 mei 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Eiser heeft hiertoe een afstandsverklaring getekend. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1982 en de Syrische en de Tunesische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 24 april 2018 een asielverzoek ingediend.
2. Verweerder acht eisers gestelde identiteit niet geloofwaardig. De Tunesische- en Syrische nationaliteit en de herkomst acht verweerder wel geloofwaardig. Verweerder stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat eiser gelet op zijn Tunesische nationaliteit terug kan keren naar Tunesië omdat dit wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet Nederland, maar Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft gedurende een jaar in Zweden gewoond en heeft daar in de asielprocedure gezeten. Eiser heeft met Nederland geen enkele binding en het was ook eigenlijk niet de bedoeling dat eiser in Nederland asiel zou aanvragen. Verweerder had derhalve een claim op grond van de Dublinverordening in moeten dienen bij Zweden.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat hij de Tunesische nationaliteit heeft en dat Tunesië een veilig land van herkomst is. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn om eiser bij Zweden te claimen, los van de vraag of verweerder verplicht is een vreemdeling te claimen bij een andere lidstaat. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Zweden asiel heeft aangevraagd. Hij heeft hiervan geen documenten overgelegd en hij heeft hierover wisselend verklaard. Verweerder hoefde niet van deze verklaringen uit te gaan. Daarnaast is er geen Eurodactreffer waaruit blijkt dat eiser in Zweden asiel heeft aangevraagd. Eisers betoog dat verweerder een Dublinclaim bij Zweden had moeten leggen, faalt derhalve.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.