ECLI:NL:RBDHA:2018:6919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
NL18.9461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, geboren in 1966 en van Algerijnse nationaliteit, had op 27 januari 2018 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en ter zitting op 29 mei 2018 zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat hij mogelijk tuberculose heeft en dat hij in Frankrijk mogelijk geen toegang tot medische zorg zal krijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Frankrijk inderdaad de verantwoordelijke lidstaat is en dat er geen gronden zijn ingediend die wijzen op tekortkomingen in de asielprocedure in Frankrijk. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn medische situatie een belemmering vormt voor de overdracht aan Frankrijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische zorg die eiser in Frankrijk zal ontvangen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter M. Soffers, in aanwezigheid van griffier C.E.B. Davis, en is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op 29 juni 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9461
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.9462, plaatsgevonden op 29 mei 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1966 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 27 januari 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen en heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland op
14 februari 2018 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek. De verantwoordelijkheid van Frankrijk staat hiermee sinds 1 maart 2018 vast.
3. Eiser stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat hij mogelijk lijdt aan tuberculose en dat het maar de vraag is of eiser in Frankrijk toegang tot medische hulp zal kunnen krijgen. Hij voert daartoe aan dat hij eerder in Frankrijk asiel aangevraagd, maar dat de status daarvan onbekend is. Eiser stelt dat indien zijn asielaanvraag in Frankrijk definitief is afgewezen, eiser geen recht zal hebben op medische zorg op grond van artikel 19 van de Opvangrichtlijn (richtlijn 2013/33/EU). Eiser heeft nog geen diagnose gehad. Er is volgens eiser echter op dit moment sprake van onvoldoende informatie om na te gaan of de overdracht kan plaatsvinden of dat er sprake dient te zijn van medische voorzorgsmaatregelen. Eiser doet ten aanzien van zijn medische situatie een beroep op het arrest C.K. e.a. tegen Slovenië van 16 februari 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2017:127). Eiser stelt daarnaast dat hij eerder heeft aangegeven zelfstandig te willen vertrekken, maar dat het bestreden besluit ten onrechte niet vermeld waar eiser zich in dat geval moet melden.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat Frankrijk de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van eisers asielverzoek. In geschil is de vraag of eiser overgedragen kan worden aan Frankrijk. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser geen gronden heeft ingediend die zien op het bestaan van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvang in Frankrijk. Verweerder mag derhalve uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Dit wordt ook niet betwist door eiser. Eiser stelt zich slechts op het standpunt dat er sprake is van een medische situatie en dat verweerder moet wachten met het overdragen van eiser totdat hij uitsluitsel heeft gekregen over zijn medische situatie. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het feit dat eiser is onderzocht op tuberculose op 31 januari 2018 , maakt niet dat er vanuit moet worden gegaan dat eiser medische behandeling nodig zal hebben. Tot op heden is er nog geen uitslag van dit onderzoek bekend. Bij de overdracht zal eisers medische dossier kunnen worden overgedragen aan de Franse autoriteiten. Indien na de overdracht een uitslag wordt vastgesteld en eiser medische zorg nodig zal hebben, kan dat door verweerder aan eisers gemachtigde worden medegedeeld. Verweerder mag er in beginsel vanuit gaan dat eiser in Frankrijk de nodige medische zorg zal krijgen. De rechtbank volgt eisers grond met betrekking tot de details omtrent zijn zelfstandige vertrek niet. Er is sprake van een (fictief) claimakkoord. Verweerder is daarom afhankelijk van het ontvangende land om overdrachtsgegevens op te nemen in het bestreden besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.