ECLI:NL:RBDHA:2018:6911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
NL18.9450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 29 mei 2018, waar eiser niet aanwezig was, heeft de verweerder zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen hoefde te worden, omdat Zwitserland als verantwoordelijke lidstaat was vastgesteld. Eiser had aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren die maakten dat zijn asielverzoek in Nederland behandeld diende te worden, maar de rechtbank oordeelde dat de medische problemen van eiser niet van dien aard waren dat er sprake was van een onevenredige hardheid bij overdracht aan Zwitserland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden al medische hulp in Zwitserland had ontvangen en dat er geen reden was om aan te nemen dat hij daar geen adequate zorg zou krijgen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, en is digitaal ondertekend en bekendgemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9450
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.9451, plaatsgevonden op 29 mei 2018. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Eiser heft op 20 maart 2018 een asielverzoek ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen en heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland op 27 maart 2018 bij Zwitserland een verzoek om terugname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op
5 april 2018 aanvaard.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de behandeling van zijn asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich dient te trekken omdat er volgens hem sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Zwitserland van een onevenredige hardheid getuigt, dan wel dat sprake is van een bijzonder samenstel van factoren waardoor artikel 17 van de Dublinverordening van toepassing is. Eiser voert hiertoe aan dat hij altijd al zijn asielverzoek in Nederland wilde indienen, niet in Zwitserland. Eiser heeft geen goede ervaringen gehad in Zwitserland, onder andere de opvangvoorzieningen waren er ondermaats. Daarnaast stelt eiser psychische problemen te hebben, zoals angsten, slapeloosheid en nachtmerries.
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat Zwitserland de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van eisers asielverzoek. In geschil is de vraag of verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had dienen te trekken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Zwitserland uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers gestelde medische problemen zijn niet van dien aard dat sprake is van een onevenredige hardheid bij overdracht aan Zwitserland. Verwacht mag worden dat eiser in Zwitserland medische hulp zal krijgen, mocht dat nodig zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser in Zwitserland al eerder medische hulp heeft gehad. Zo blijkt uit het gehoor dat hij daar zijn kies heeft laten trekken en vaccinatieprikken heeft gehad. Eiser heeft verder niet aangetoond dat Nederland het meest aangewezen land is voor een eventuele medische behandeling van eiser. Verweerder heeft derhalve geen toepassing hoeven te zien voor artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft eisers stelling, dat hij liever in Nederland wil zijn, voorts terecht buiten beschouwing gelaten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier.
Het proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.