ECLI:NL:RBDHA:2018:6896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgevingsvergunning voor vervanging stalen kozijnen van rijksmonument

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Eiser, eigenaar van een rijksmonument, had op 3 november 2016 een vergunning aangevraagd voor het vervangen van stalen kozijnen van zijn woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat de aanvraag niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand en er sprake was van een onaanvaardbare aantasting van de architectonische en cultuurhistorische waarden van het monument. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van eiser een rijksmonument is en dat de afwijzing van de vergunning gebaseerd was op een negatief advies van de Welstands- en monumentencommissie. Eiser betoogde dat de nieuwe aluminium kozijnen geen onaanvaardbare aantasting vormden en dat verweerder de adviezen van zijn architect en de Monumentenwacht onzorgvuldig had behandeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder het advies van de commissie niet had kunnen volgen, omdat de nieuwe kozijnen visueel nagenoeg gelijk waren aan de originele stalen kozijnen en de argumenten van verweerder onvoldoende draagkrachtig waren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en droeg verweerder op de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij aanvragen voor omgevingsvergunningen, vooral in het geval van rijksmonumenten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/8134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.J. van der Horst),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W. van Amerongen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het veranderen van de eengezinswoning aan [adres] (woning) door het vervangen van de stalen kozijnen, afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2018. Eiser en zijn partner zijn verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, [persoon 1] en [persoon 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon 3].

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is de eigenaar van de woning en de woning is een rijksmonument. De kozijnen van de woning waren in 2016 aan vervanging toe. Eiser heeft daarom de kozijnen vervangen. Tijdens de restauratie hebben medewerkers van verweerder eiser erop gewezen dat hij hiervoor een omgevingsvergunning moet aanvragen.
1.2.
Op 3 november 2016 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen van de kozijnen van de woning. Deze aanvraag heeft betrekking op de activiteiten (1) ‘het bouwen van een bouwwerk’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en (2) het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo.
1.3.
Op 18 januari 2017 heeft de Welstands- en monumentencommissie (commissie) een negatief advies afgegeven voor de onderhavige aanvraag.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen op grond van de artikelen 2.10 en 2.15 van de Wabo, omdat de aanvraag niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het monument.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar, conform het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de weigering van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ niet langer kan worden geweigerd, omdat uit de Welstandsnota 2004 volgt dat aluminium een goede vervanging voor staal is. De weigering voor de activiteit wijzigen van een rijksmonument wordt gehandhaafd en verweerder verwijst hiervoor naar het advies van de commissie in samenhang met de brochure Techniek 48 van de Rijksdienst (brochure). Het handelen van verweerder is de afgelopen jaren gericht geweest op het behoud en waar mogelijk terugbrengen van stalen kozijnen. Verweerder volgt niet de door eiser in geding gebrachte adviezen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe – samengevat weergegeven – aan dat het bezwaar ten onrechte niet gedeeltelijk gegrond is verklaard aangezien de aanvraag niet langer kan worden geweigerd voor de activiteit ‘bouwen’. Voorts heeft verweerder het beginsel van hoorplicht geschonden door eerst in het bestreden besluit te verwijzen naar de brochure. Eiser stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de kozijnen enkel kunnen worden vervangen door hetzelfde materiaal. Eiser is van mening dat de aluminium kozijnen geen onaanvaardbare aantasting van het rijksmonument vormen en verwijst naar het rapport van Monumentenwacht, een advies van architect [persoon 2] en een advies van bouwkundige [persoon 1]. Eiser stelt dat verweerder op onzorgvuldige wijze en onvoldoende gemotiveerd deze adviezen terzijde heeft geschoven.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de woning een rijksmonument is. In geschil is de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de monumentenzorg zich verzet tegen de vervanging van de kozijnen van de woning door de voorgestelde kozijnen van eiser.
5.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 2.15 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het belang van de monumentenzorg zich verzet tegen de nieuwe kozijnen van eiser. De commissie heeft hierover overwogen dat het toegepaste profiel te grof en te vlak is ten opzichte van het oorspronkelijke staal. Het nieuwe aluminium betekent een aantasting van het aanzicht en de waarden van de individuele woning, van de eenheid met het buurpand en van het ensemble dat de acht woningen rondom het kruispunt [kruispunt] vormen. Een vervanging van het oorspronkelijke staal is in beginsel mogelijk maar in staal en met behoud van het kenmerkende aanzicht.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het advies van de commissie niet heeft kunnen volgen. Daartoe is het volgende redengevend.
Uit de door eiser in geding gebrachte adviezen van [persoon 1] van 8 december 2016 en 1 maart 2017 volgt dat de nieuwe kozijnen van eiser in de woning zeer dicht in de buurt van de oorspronkelijke stalen profilering komen, zo deze niet visueel nagenoeg gelijk zijn aan de originele kozijnen. Deze vaststellingen komen overeen met wat de rechtbank ter zitting aan de hand van de foto’s en op grond van de processtukken heeft vastgesteld. De rechtbank acht verweerders motivering dat het toegepaste profiel te grof en te vlak is ten opzichte van het oorspronkelijke staal dan ook onvoldoende draagkrachtig.
Tevens acht de rechtbank van belang dat het ensemble, waartoe de woning behoort, bestaat uit acht woningen, waarbinnen thans vijf typen kozijnen in gebruik zijn die zowel qua profilering als materiaalgebruik sterk van elkaar verschillen. In dit kader heeft de door eiser ingeschakelde architect [persoon 2] in zijn advies van 18 mei 2017 vermeld dat het ensemble al meerdere malen zwaar is aangetast, omdat thans nog maar één van de acht woningen de originele profielen heeft. Daarnaast is hierin vermeld dat er kunststof kozijnen voorkomen die ‘in aanzicht een veelvoud zijn van de kozijnen die er oorspronkelijk in hebben gezeten’. De rechtbank begrijpt deze laatste opmerking aldus dat [persoon 2] niet inziet hoe de door eiser toegepaste profielen een aantasting vormen van het ensemble, terwijl de zowel qua kleur als profilering zeer uit de toon vallende kunststof kozijnen van datzelfde ensemble deel uitmaken. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van de commissie, dat de nieuwe kozijnen van eiser een aantasting van de eenheid met het buurpand en van het ensemble vormen, onbegrijpelijk.
Daarbij komt dat in het rapport van de Monumentenwacht van een inspectie op
28 april 2017 is vermeld dat de kozijnen van eiser voldoen aan de hedendaagse comforteisen met behoud van de culturele waarde van het woonhuis en met behoud van de sterke, architectonische karakteristieken. De samenhang tussen monumentaal oud en eigentijds nieuw is tot een mooi resultaat gekomen.
5.4.
Eiser betoogt dat hij in 2016 contact heeft opgenomen met de afdeling Bouw- en woningtoezicht van verweerder om informatie te verkrijgen over het vervangen van de stalen kozijnen en dat hem is medegedeeld dat het beste gekozen kan worden voor (aluminium) modellen van het merk Reynaers (de huidige kozijnen van eiser). De rechtbank acht dit betoog, gelet op de uitvoerige en consistente verklaringen van eiser op de zitting, aannemelijk, temeer nu onbestreden is dat dit profiel (Reynaers SL38 Classic) regelmatig in vergelijkbare gevallen wordt toegepast. Het is ook gelet hierop derhalve niet ondenkbaar dat deze informatie door de afdeling Bouw- en woningtoezicht is verstrekt.
De rechtbank stelt vast dat eiser mede op basis van deze informatie veel kosten heeft gemaakt - meer dan wanneer hij welk ander type kozijn zou hebben toegepast - en zich er juist voor heeft ingespannen de monumentale waarde van de woning recht te doen. Verweerder heeft al het voorgaande ten onrechte niet meegenomen in zijn beoordeling.
6. De rechtbank is, gelet op de onderbouwing van het standpunt van eiser met betrekking tot het belang van de monumentenzorg (overweging 5.3.) in samenhang bezien met de gang van zaken voorafgaand aan de vervanging van de kozijnen (overweging 5.4.), van oordeel dat verweerder de afwijzing van de aanvraag van eiser niet heeft kunnen handhaven na bezwaar. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal met het oog op finale geschilbeslechting, zelf voorziend, het primaire besluit herroepen en verweerder opdragen de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het primaire besluit en draagt verweerder op de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Demoed-van Dongen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 juni 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.