In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Eiser, eigenaar van een rijksmonument, had op 3 november 2016 een vergunning aangevraagd voor het vervangen van stalen kozijnen van zijn woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat de aanvraag niet voldeed aan de redelijke eisen van welstand en er sprake was van een onaanvaardbare aantasting van de architectonische en cultuurhistorische waarden van het monument. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning van eiser een rijksmonument is en dat de afwijzing van de vergunning gebaseerd was op een negatief advies van de Welstands- en monumentencommissie. Eiser betoogde dat de nieuwe aluminium kozijnen geen onaanvaardbare aantasting vormden en dat verweerder de adviezen van zijn architect en de Monumentenwacht onzorgvuldig had behandeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder het advies van de commissie niet had kunnen volgen, omdat de nieuwe kozijnen visueel nagenoeg gelijk waren aan de originele stalen kozijnen en de argumenten van verweerder onvoldoende draagkrachtig waren.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en droeg verweerder op de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij aanvragen voor omgevingsvergunningen, vooral in het geval van rijksmonumenten.