2.7.De raad heeft aan het hof zijn definitieve raadsrapport van 9 oktober 2012, met nummer [nummer] (hierna: het oorspronkelijke rapport), gezonden. Opsteller van het oorspronkelijke raadsrapport was mevrouw [de raadsonderzoeker] (hierna: de raadsonderzoeker) en eindverantwoordelijke was teamleider de heer [teamleider 1] . Het oorspronkelijke rapport is voor [teamleider 1] “i.o.” getekend. Tijdens het onderzoek heeft multidisciplinair onderzoek plaatsgevonden met, onder anderen, gedragsdeskundige mevrouw drs. [de gedragsdeskundige] , psycholoog (hierna: de gedragsdeskundige). De raad heeft gesproken met [eiseres] en met de vader en heeft informatie ingewonnen bij de vestigingsmanager van de crèche waar [de minderjarige] naar toe ging. [de minderjarige] is geobserveerd tijdens een huisbezoek bij moeder en tijdens een huisbezoek bij vader. Tot slot is ook nog informatie ingewonnen bij de huisarts van moeder, bij de huisarts van vader en bij de politie. Het oorspronkelijke rapport houdt onder meer in:
“
10. Beantwoording onderzoeksvragen
Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen maakt de Raad de volgende afwegingen:
Wat zijn de mogelijkheden en belemmeringen van [de minderjarige] in de context van de scheiding?
[de minderjarige] ontwikkelt zich op alle ontwikkelingsgebieden (motorische-, sociaal-emotionele-, taal/spraak- en cognitieve ontwikkeling) leeftijdsadequaat. De algemene indruk van de Raad over [de minderjarige] is goed. Hij komt over als een vrolijk en blij jongetje.
De Raad schat de draagkracht van [de minderjarige] in als voldoende. (…)
Op dit moment ziet de raad geen belemmeringen ten aanzien van omgang bij [de minderjarige] . Hij heeft met beide ouders een goede relatie en is aan beiden gehecht. [de minderjarige] maakt met moeder net zo makkelijk contact als met vader en zoekt bij beide ouders steun als hij daar behoefte aan heeft. Hoewel [de minderjarige] op dit moment geen last heeft van de spanningen tussen zijn ouders, kan dit in de toekomst (als de strijd doorgaat), een belemmerende factor in de ontwikkeling van [de minderjarige] worden.
Wat zijn de mogelijkheden en belemmeringen van ouders in de context van de scheiding?
Uit het onderzoek van de raad komt als mogelijkheid naar voren dat beide ouders inzien dat het in [de minderjarige] ’s belang is dat hij een goede relatie heeft met zowel vader als moeder. Beide ouders staan open voor omgang. De Raad vindt het positief dat beide ouders zo betrokken zijn bij [de minderjarige] . Vader en moeder kunnen een goede omschrijving geven van [de minderjarige] , ze komen met elkaar overeen hoe [de minderjarige] is en in elkaar zit.
Een belemmering die uit het onderzoek van de Raad naar voren komt, is dat de beleving van ouders over een aantal gebeurtenissen heel ver uit elkaar ligt. Onverwerkte en onbesproken zaken lijken hieraan ten grondslag te liggen. Zo hebben beide ouders een andere interpretatie ten aanzien van moeders val uit het raam. Moeder lijkt nog veel verdriet en verwijten te hebben over het verleden en haar huidige rol/situatie rondom de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Deze beleving (en de gevoelens hierbij) beïnvloedt op een negatieve manier het beeld dat moeder heeft over vader, waardoor haar visie niet meer objectief is. Haar zorgen rondom de persoon van vader als opvoeder zijn in dit onderzoek niet bevestigd. Vader is star in zijn beeld van moeder en geeft weinig erkenning aan moeder in haar rol als moeder/opvoeder van [de minderjarige] .
De Raad ziet als grootste belemmering de (juridische) strijd tussen ouders. Vader en moeder werken hierdoor gebrekkig met elkaar samen en hun communicatie is verstoord. Hierdoor staan zij vijandig tegenover elkaar. Beide ouders hebben door hun houding weinig tot geen vertrouwen in elkaar en tonen weinig respect naar elkaar toe.
Op grond van bovenstaande komt de Raad tot de volgende beantwoording:
In hoeverre komt een wijziging van de hoofdverblijfplaats, conform het verzoek van moeder, tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] ?
De Raad is van mening dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet in zijn belang is. De Raad vindt zowel vader als moeder geschikte opvoeders voor [de minderjarige] , maar kiest in dit advies voor continuïteit en structuur in het leven van [de minderjarige] . [de minderjarige] woont sinds hij bijna vier maanden is bij vader in [plaats 2] . Uit het onderzoek van de Raad komt naar voren dat het goed gaat met hem. Hij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en is gewend geraakt aan de huidige situatie.
Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] ?
Een verdeling van de zorg- en opvoedtaken, waarbinnen ruimte is voor [de minderjarige] om een goede relatie te hebben met zowel vader als moeder, komt het meest tegemoet aan zijn belangen. [de minderjarige] heeft een hechte band met vader en moeder opgebouwd. [de minderjarige] is graag bij vader, maar hij gaat ook graag naar zijn moeder toe. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] dat hij met beide ouders een goed contact houdt. Hiervoor is nodig dat er een betere communicatie en samenwerking tussen ouders komt.
Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Momenteel is een regeling, waarbij [de minderjarige] de ene week van maandag 08.30 uur tot dinsdag 19.00 uur en de andere week van zondag 10.00 uur tot dinsdag 19.00 uur bij moeder verblijft. De frequentie van deze regeling is volgens moeder te laag. Uit het onderzoek is naar oordeel van de Raad gebleken dat moeders band met [de minderjarige] voldoende gevormd en hecht is. Bij een dergelijke stevige band tussen ouder en kind is de frequentie van de omgang niet doorslaggevend om de band tussen ouder en kind intact te houden. De Raad is daarom van oordeel dat de huidige regeling een passende regeling is.
Als [de minderjarige] vier jaar is, moet hij naar de basisschool en is de hierboven beschreven regeling niet meer passend. De Raad kan op dit moment nog geen definitief advies (…) geven over een omgangsregeling na de vierde verjaardag van [de minderjarige] . Hiervoor heeft de Raad onvoldoende zicht op hoe de samenwerking zich de komende periode zal ontwikkelen tussen ouders. Dit is namelijk een belangrijke factor in het advies over een passende omgangsregeling tussen [de minderjarige] en moeder.
Is hulpverlening nodig, en zo ja, met welk doel?
Ja, de Raad acht hulpverlening aan ouders gezamenlijk en aan moeder individueel als noodzakelijk.
Het doel van de hulpverlening aan ouders gezamenlijk is de verstoorde communicatie en gebrekkige samenwerking tussen vader en moeder te verbeteren, zodat zij [de minderjarige] uit hun strijd houden. Een goede communicatie is belangrijk voor [de minderjarige] . Ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] en moeten daarom praktische beslissingen samen nemen. Als ouders hun strijd doorzetten, bestaat de kans dat [de minderjarige] hierdoor bedreigd raakt in zijn ontwikkeling. De Raad adviseert dat ouders gezamenlijk gesprekken gaan voeren bij bijvoorbeeld het maatschappelijk werk of een gezinscoach.
De Raad is van mening dat moeder gebeurtenissen in het verleden moet gaan verwerken. Moeder heeft reeds hulp gezocht bij een kinder- en jeugdpsychiater voor ondersteuning en advies over haar relatie met [de minderjarige] . De Raad vindt dit positief, maar niet voldoende, omdat moeder haar eigen belevenis gecreëerd heeft over een aantal zaken en vanuit deze belevenis met [de minderjarige] praat. Dit is voor hem een te grote belasting en kan schadelijk zijn voor zijn ontwikkeling in de toekomst. De Raad adviseert moeder daarom gesprekken te gaan voeren met bijvoorbeeld een psycholoog of psychiater.
Is onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel nodig?
De Raad is van mening dat op dit moment een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel niet nodig is. De Raad maakt zich nu geen zorgen over een bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat hij zich leeftijdsadequaat ontwikkelt.
Wel maakt de raad zich zorgen over de voortdurende strijd tussen vader en moeder. (…)
Mocht de strijd tussen ouders niet binnen afzienbare tijd (8 maanden) verminderen en/of de samenwerking niet verbeteren door middel van hulpverlening, dan kan een kinderbeschermingsmaatregel overwogen worden. (..)
Geadviseerd wordt om het verzoek van [eiseres] tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] af te wijzen, omdat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in zijn belang is, en een voorlopige omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] totdat hij vier jaar wordt de ene week van maandag 08.30 uur tot dinsdag 19.00 uur en de andere week van zondag 10.00 uur tot dinsdag 19.00 uur bij [eiseres] verblijft en om de beslissing over de aard, duur en frequentie van de omgangsregeling tussen [eiseres] en [de minderjarige] als hij op de basisschool zit aan te houden. Tijdens de komende maanden dienen [eiseres] en de vader door middel van hulpverlening hun samenwerking en communicatie te verbeteren. De raad zal opnieuw onderzoek doen voor advies over een definitieve omgangsregeling”.