3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Ten aanzien van parketnummer 09/777075-17
Feit 1
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft aangifte gedaan van mishandeling op 10 mei 2017 tussen 11.00 uur en 11.15 uur door de verdachte op [bedrijf 2] te Alphen aan den Rijn. [slachtoffer 1] zag dat de verdachte op hem af kwam lopen en dat de verdachte zei: “Wat doe je stoer dan, wat doe je stoer?” en “Zullen we het even uitvechten?”. [slachtoffer 1] zei: “Doe wat je niet laten kan’. Werner zag dat de verdachte zijn vuist ophief en daarmee een paar keer hard op de linkerkant van zijn gezicht sloeg. Dit deed pijn. [slachtoffer 1] heeft de verdachte alleen van zich afgeduwd.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij had gehoord dat [slachtoffer 1] achter zijn rug om over hem sprak. De verdachte is toen naar [slachtoffer 1] toegegaan en heeft tegen hem gezegd, dat als deze iets over hem wilde zeggen, hij dit recht in zijn gezicht moest zeggen en niet achter zijn rug om. [slachtoffer 1] zei niets en toen kregen ze ruzie. [slachtoffer 1] gaf de verdachte een duw en toen heeft de verdachte [slachtoffer 1] met zijn rechtervuist een klap gegeven. Hij raakte [slachtoffer 1] op de linkerkant van zijn hoofd. De klap was meer een reactie op zijn duw. De verdachte heeft [slachtoffer 1] tweemaal geslagen waarvan eenmaal op zijn schouder en eenmaal in zijn gezicht.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Feit 2
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft aangifte gedaan. Zij verklaart dat zij op 30 mei 2017 omstreeks 17.00 uur samen met twee vrienden, [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), in [adres 3] te Alphen aan den Rijn was. Ze zaten op een aantal spiegelblokken die daar staan. Er kwam een groepje jongens aanlopen, waaronder de verdachte. Het groepje ging dichtbij hen zitten en ze voelden zich niet meer veilig en pakten hun fietsen. Op het moment dat ze weg wilden fietsen, hielden ze [betrokkene 2] tegen en zei de verdachte of [persoon] (hierna: [persoon] ) dat hij moest blijven staan.
Ze gingen voor de fiets van [betrokkene 2] staan. Ze pakten zijn tas met nieuwe schoenen uit de fietsmand en [betrokkene 2] pakte ze weer terug. Vervolgens kreeg [betrokkene 2] een woordenwisseling met de jongens die hem uitscholden voor ‘homo’, waarop [betrokkene 2] zei dat ze naar hun eigen land terug moesten gaan.
[betrokkene 2] fietste weg en de jongens renden achter hem aan. [betrokkene 1] en [slachtoffer 2] fietsten achter [betrokkene 2] aan, maar [slachtoffer 2] werd tegengehouden door [persoon] . Hij ging aan de achterkant van haar fiets hangen. [slachtoffer 2] probeerde een paar keer weg te fietsen, maar [persoon] pakte steeds haar fiets weer vast. [betrokkene 1] kon wegkomen. [slachtoffer 2] is afgestapt en zette haar fiets neer. De verdachte en [persoon] kwamen toen heel dicht bij haar staan. [persoon] schopte haar tas van het rekje voorop haar fiets. Toen de tas op de grond lag trapten ze heel hard tegen de tas zodat alles eruit viel. Ook brak het handvat van de tas. Vervolgens sloeg [persoon] [slachtoffer 2] twee maal met zijn vuist in haar gezicht tegen haar linkerkaak en wang. [slachtoffer 2] zag meteen wazig en voelde pijn ter hoogte van haar kaak. Hierna liepen de jongens weg. [slachtoffer 2] had pijn bij het kauwen en hoofdpijn door de klappen.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte degene was die de spullen uit het kratje van [betrokkene 2] heeft gepakt en dat [persoon] degene was die [slachtoffer 2] tegen hield door aan de bagagedrager van haar fiets te trekken, dat de verdachte [slachtoffer 2] van de fiets trok en dat de verdachte en [persoon] tegen de spullen van [slachtoffer 2] schopten. [slachtoffer 2] stapte af en [persoon] sloeg haar twee maal in haar gezicht. De wang van [slachtoffer 2] was net onder haar jukbeen blauw.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [persoon] woorden kreeg met [slachtoffer 2] , dat haar tas op de grond viel en [persoon] [slachtoffer 2] een of twee keer in haar gezicht sloeg. De tas van [slachtoffer 2] lag op de grond en de spullen waren eruit gevallen. De verdachte heeft met zijn voeten de spullen van [slachtoffer 2] bij elkaar geveegd, zodat deze niet in de sloot vielen.
Ook ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de tas van [slachtoffer 2] met zijn voeten heeft aangeraakt en deze opzij heeft geschoven, opdat deze niet in de sloot zou vallen en dat hij er verder wel bij stond, maar niets heeft gedaan.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij de tas van [slachtoffer 2] alleen met zijn voeten heeft verschoven niet geloofwaardig, gelet op de overige in het dossier voorhanden zijnde verklaringen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat niet alleen [persoon] , maar ook de verdachte tegen de tas heeft getrapt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan openlijke geweldpleging. De verdachte maakte onderdeel uit van een groepje jongens die in het park [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [slachtoffer 2] hebben lastig gevallen. Ook is hij samen met [persoon] vlak bij [slachtoffer 2] gaan staan en was hij erbij aanwezig toen [slachtoffer 2] vervolgens door [persoon] werd tegengehouden en geslagen. Hij heeft daarmee bijgedragen aan de dreigende sfeer die er voor [slachtoffer 2] op dat moment was.
De rechtbank is, gelet op voornoemde bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien -, dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder
2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Feit 3
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij op 1 juni 2017 omstreeks 18.54 uur samen met zijn zus [slachtoffer 3] bij [bedrijf 3] in winkelcentrum ‘ [adres 4] ’ was. Hij ging naar binnen, zijn zus bleef buiten bij de scooter. Toen hij bij de kassa was zag hij enkele jongens aan komen waarmee hij en zijn familie al vier jaar ruzie hebben. Dat waren [persoon] , de verdachte, [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [medeverdachte] en een onbekende jongen.
Toen hij de boodschappen in de scooter deed, begonnen die jongens hem uit te schelden. [persoon] gaf hem een duw in zijn rug en hij zag dat dat [medeverdachte] , de verdachte en [betrokkene 3] zijn zus duwden en haar sloegen met hun vuisten.
Zijn zus werd op de grond geduwd en de jongens trapten tegen haar hoofd en lijf. [slachtoffer 1] wilde zijn zus helpen maar werd ook aangevallen door [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [medeverdachte] . Hij kreeg klappen en schoppen, ook toen hij op de grond lag, ook door de verdachte. Het werd even zwart voor zijn ogen en toen hij bijkwam was [slachtoffer 1] boos en wilde hij zijn zus beschermen zodat hij [verdachte] met zijn rechtervuist op diens mond sloeg, waardoor deze een tand verloor.
[slachtoffer 1] heeft aan de mishandeling, duizeligheid, hoofdpijn, pijn aan de rechterkant van zijn bovenlichaam, bij zijn ribben, last van zijn linker heup en rechter middelvinger en over zijn hele lichaam spierpijn en een beurs gevoel overgehouden.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij met haar broertje, [slachtoffer 1] , op donderdag 1 juni 2017, omstreeks 19:00 uur, bij [bedrijf 3] was in winkelcentrum ‘ [adres 4] ’. Haar broertje ging de winkel in en zij bleef wachten bij haar scooter. Zij zag een aantal jongens uit [bedrijf 3] komen waaronder de verdachte. De verdachte stalkt haar en haar familie al vier jaar. Toen zij de boodschappen in de scooter aan het doen was, zag ze dat [persoon] naar hen toe kwam. [persoon] zei iets tegen haar broertje, duwde hem tegen zijn borst en riep dat hij mee moest lopen. [slachtoffer 3] ging hier tussen staan. [persoon] duwde haar vervolgens met twee handen op haar borst hard naar achteren en sloeg met zijn linkervuist op haar rechterkaak. Ze voelde meteen pijn. Daarna begon iedereen haar te schoppen en te slaan. [medeverdachte] trok haar naar de grond aan haar haar en gaf haar vervolgens knietjes op haar hoofd.
De andere jongens schopten haar ook en één van de jongens ging op haar staan.
Toen de jongens stopten, zag ze dat ze naar haar broertje gingen en hem schopten alsof hij een voetbal was. Ze ging er naar toe en werd wederom geslagen in ieder geval door [persoon] , [medeverdachte] en de verdachte. Ze zag [slachtoffer 1] naar de schuifdeuren rennen met de jongens achter zich aan. [slachtoffer 1] viel op de grond en hij werd toen geschopt door zes jongens. Ze raakten hem overal op zijn lichaam.
[slachtoffer 3] is er naartoe gegaan en heeft de jongens weggeduwd en geroepen dat ze moesten ophouden. Daarna gingen ze uit elkaar. De verdachte riep “Wacht maar, je moet uitkijken” en “Je kankermoeder”. Zij riep hetzelfde terug.
De verdachte kwam toen weer hun kant op, ging voor haar staan en sloeg haar met een gebalde linkervuist op haar rechterkaak. [slachtoffer 3] heeft pijn in haar rechterbeen, hoofd en gezicht.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij op donderdag 1 juni 2017, omstreeks 18:50 uur, op een bankje zat in winkelcentrum ‘ [adres 4] ’. Zij zag een groepje jeugd van 5 à 6 man rondhangen bij [bedrijf 3] . De jongens gingen naar een jongen en een meisje toe en daagden hen uit. Ze kon niet horen wat er werd gezegd. Wel hoorde ze dat het meisje riep dat ze van haar broertje af moesten blijven. De jongens uit de groep duwden de jongen. Daarna ging iedereen vechten met elkaar. Het meisje werd aan haar paardenstaart getrokken.
De vechtpartij verplaatste zich naar [bedrijf 3] en de jongen viel waarna hij werd getrapt door drie jongens. Een van de jongens uit de groep had later zijn tand verloren. Deze jongen was aan het schoppen en slaan en was volgens haar het middelpunt van de vechtpartij.
Ook drie andere onafhankelijke getuigen die in de buurt van [bedrijf 3] op een bankje of op het terras van [bedrijf 4] zaten, hebben verklaard dat de jongen die een tand verloor, het hardste vocht en erg agressief was. Ook werd verklaard dat deze jongen de bron van het gevecht was.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij met [persoon] , de verdachte, [betrokkene 4] en [betrokkene 3] buiten bij de schuifdeuren van [bedrijf 3] stond, dat iemand [slachtoffer 1] buiten zag staan en dat [persoon] er naartoe ging. [persoon] ging hem vragen waarom hij aan verdachtess zusje had gezeten. De zus van [slachtoffer 1] bemoeide zich er mee en het werd ruzie met schoppen en slaan. Op een gegeven moment sloeg [slachtoffer 1] [persoon] met zijn vuisten en toen kwam de verdachte erbij en die sloeg [slachtoffer 1] omdat hij Leidelemeijer had geslagen. [medeverdachte] probeerde ze uit elkaar te halen maar toen schopte de zus van [slachtoffer 1] hem en schopte hij tweemaal terug. Toen de zus van [slachtoffer 1] tegen de verdachte zei ‘je kankermoeder’ sloeg de verdachte de zus met zijn hand of vuist en daarna sloeg [slachtoffer 1] de verdachte en vloog zijn tand eruit.
De verdachte heeft verklaard dat hij in [bedrijf 3] stond om geld te wisselen en toen zag dat [slachtoffer 1] naar buiten kwam. Zijn neef [persoon] liep naar [slachtoffer 1] en zijn zus toe.
Hij hoorde schelden en schreeuwen en zag dat ze elkaar klappen gaven. Hij liep er naartoe en kreeg een klap van de zus van [slachtoffer 1] . Ze sloeg met haar vuist. Hij gaf haar een vuistslag tegen haar kaak. Zij riep ‘je kankermoeder’ en hij werd boos en sloeg haar nog een keer. Hij kreeg toen van [slachtoffer 1] een klap waardoor zijn tand uit zijn mond ging.
Ook schopte [slachtoffer 1] hem nog tegen zijn kuit en heeft hij [slachtoffer 1] vervolgens een ‘ijsbeentje’ gegeven, een harde trap tegen de zijkant van zijn been. [slachtoffer 1] viel en iedereen ging los op [slachtoffer 1] . Hij heeft [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] diverse malen geslagen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte aangegeven dat hij pas is begonnen met slaan nadat [slachtoffer 1] zijn tand uit zijn mond had geslagen.
De rechtbank is, gelet op voornoemde bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien -, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de onder 3 eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde feiten heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Feit 4
[slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) heeft aangifte gedaan van mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij op 12 juni 2017 door een jongen is mishandeld op zijn school,
[adres 6] , gelegen aan de [adres 2] te Alphen aan den Rijn.
Hij verklaarde dat hij eerder die dag op school was aangesproken door een medeleerling dat hij na school opgewacht zou gaan worden door [persoon] en enkele van zijn vrienden. [slachtoffer 4] meldde dit verhaal bij docenten. Na school mocht hij wel naar buiten, maar moest hij op het schoolplein blijven. De politie zou eraan komen.
Nadat [slachtoffer 4] buiten op het schoolplein was, zag hij een groep van ongeveer 50 man op hem af komen rennen. Hij werd door een aantal jongens beetgepakt en geslagen. Hij is ongeveer 2 tot 3 keer op zijn rechter bovenarm geslagen en voelde direct pijn. [slachtoffer 4] geeft het volgende signalement van de jongen die hem heeft geslagen: licht getinte huidskleur, kort zwart haar, ongeveer 1.75 meter lang, ongeveer 15/16 jaar oud en hij droeg een rood trainingsvest.
[betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ) werd op 12 juni 2017 door [slachtoffer 4] op de hoogte gesteld dat deze opgewacht zou worden. [betrokkene 6] heeft vervolgens de politie en de conciërge van de school van [slachtoffer 4] gebeld. Hij is vervolgens zelf naar het schoolplein gegaan en zag dat [slachtoffer 4] samen met twee andere jongens met zijn fiets ging vertrekken. Hij liep een stukje achter hen aan en zag dat er opeens een grote groep onbekende jongens om [slachtoffer 4] af doken. Een jonge met een rode jas stormde op [slachtoffer 4] af en gaf hem meerdere malen klappen met zijn vuist.
[betrokkene 6] zag dat [slachtoffer 4] ineen dook. [betrokkene 6] rende schreeuwend richting de groep jongens en die renden weg. [betrokkene 6] ging achter de jongen met de rode jas aan en riep naar de [verbalisant 1] dat hij die jongen moest hebben. [betrokkene 6] hoorde de jongen met de rode jas nog zeggen dat ze met hun poten van zijn zusje af moesten blijven. [verbalisant 1] hield de jongen met de rode jas aan.
[verbalisant 1] kwam op 12 juni 2017 ter plaatse en zag een groep van 30 personen zich naar het schoolplein van [adres 6] begeven. [verbalisant 1] herkende de verdachte en wist dat deze niet op [adres 6] zat en heeft hem aangehouden.
De verdachte droeg een opvallend rood trainingsvest.
Ook [verbalisant 2] was op 12 juni 2017 rond 14.10 uur ter plaatse en zag een groep van ongeveer 30 jongeren voor het hek van [adres 6] staan. Zij herkende daar twee personen uit, te weten de verdachte en [betrokkene 7] , de zus van de verdachte. [verbalisant 2] wist dat deze twee personen hier niet op school zaten.
Tevens was zij op de hoogte van een eerdere vechtpartij op 9 juni 2017 waarbij [betrokkene 7] betrokken was. Omstreeks 14.15 uur kwam de groep jongeren in beweging en renden zij het schoolplein op. [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zagen de verdachte en [betrokkene 7] van het plein af komen lopen en zij zijn vervolgens aangehouden. De verdachte droeg een opvallende rode jas.
Door meerdere personen werd verklaard dat de jongen die [slachtoffer 4] geslagen had een opvallende rode jas droeg.
De beelden van de camera’s op het schoolplein zijn veilig gesteld. Op deze beelden is de daadwerkelijke vechtpartij niet te zien. Wel is de groep jongeren te zien die opeens het plein op ging. Op deze beelden wordt de verdachte herkend in een rode jas.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij naar de school was gegaan omdat hij had gehoord dat zijn zusje, [betrokkene 7] daar om 14.10 uur zou gaan vechten. Hij had eerder gehoord dat zij ruzie had gehad en dat zij verhaal wilde gaan halen. Dit zou gaan om [slachtoffer 4] . Toen hij bij de school kwam waren er heel veel jongeren. Toen hij [slachtoffer 4] zag is hij er naartoe gelopen. Hij zag dat [slachtoffer 4] omkeerde en rende toen op hem af. Onderweg gaf hij iemand een tik in zijn zij. Hij heeft niet geslagen. Hij zegt dat [slachtoffer 4] direct begon te schreeuwen dat hij werd aangevallen en geslagen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij naar de school is gegaan omdat hij had gehoord dat zijn zusje zou gaan vechten en hij haar wilde helpen. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij naar [slachtoffer 4] is toegelopen om hem te vragen waarom hij een paar dagen eerder zijn zusje had aangeraakt, dat er toen agenten aan kwamen rennen en dat hij toen heeft gedacht “ik ga niets doen”. De verdachte ontkent [slachtoffer 4] te hebben geslagen; hij zegt [slachtoffer 4] alleen een tikje in zijn zij te hebben gegeven.
De rechtbank is, gelet op voornoemde bewijsmiddelen - in onderlinge samenhang bezien -, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.
Ten aanzien van parketnummer 09/797054-18
De raadsman heeft ten aanzien van de primair ten laste gelegde verduistering betoogd dat er geen sprake was van een dienstbetrekking, omdat de verdachte een onbetaalde stage volgde.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. het arrest d.d. 24 november 2015, ECLI:NL:2015:3368) kan worden afgeleid dat het bij een persoonlijke dienstbetrekking in de zin van artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht gaat om de verhouding tussen een ondergeschikte jegens zijn meerdere. Iemand die als stagiair in een winkel werkzaam is, werkt in een ondergeschikte rol ten opzichte van de eigenaar van de winkel en aldus is er, naar het oordeel van de rechtbank, sprake van een persoonlijke dienstbetrekking.
De rechtbank is ten aanzien van dit feit van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd ter terechtzitting van
24 mei 2018;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 april 2018,
inhoudende de verklaring van [bedrijf 1] (p. 3-5).
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/797054-18 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, op de hieronder in de bewezenverklaring beschreven wijze.