ECLI:NL:RBDHA:2018:6731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
NL18.9185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende persoon. Eiser had op 25 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 mei 2018, waar eiser niet aanwezig was, heeft de gemachtigde van de staatssecretaris het verweer gevoerd. De rechtbank overweegt dat Duitsland, als lidstaat van de Europese Unie, zich houdt aan internationale verplichtingen, waaronder het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen.

De rechtbank concludeert dat er geen grond is om aan te nemen dat Duitsland eiser zal terugsturen naar Marokko zonder dat zijn asielverzoek op een eerlijke manier is behandeld. Eiser heeft geen specifieke omstandigheden aangedragen die zouden rechtvaardigen dat de staatssecretaris de aanvraag aan zich zou moeten trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9185

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.9186, plaatsgevonden op 22 mei 2018. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1990 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 25 maart 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Duitsland is aangesloten bij het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag). In beginsel mag verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de autoriteiten van Duitsland zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat ten opzichte van Duitsland niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is hierin niet geslaagd, nu hij het bestaan van dusdanige tekortkomingen niet met stukken heeft onderbouwd.
5.2.
Nu niet aannemelijk is gemaakt dat Duitsland de verdragsbeginselen van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal naleven, bestaat er geen grond om aan te nemen dat Duitsland eiser zal terugsturen naar Marokko zonder dat toetsing aan deze verdragen heeft plaatsgevonden. Middels het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten bovendien gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarom is niet op voorhand sprake van (indirect) refoulement bij overdracht van eiser aan Duitsland.
5.3.
Voor zover eiser van mening is dat Duitsland zich niet houdt aan Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) in die zin dat hij lang heeft gewacht op een gehoor nadat hij zijn eerste afspraak wegens ziekte heeft moeten afzeggen en geen enige notificatie over de stand van zaken in zijn procedure heeft ontvangen, wordt overwogen dat eiser zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de Duitse autoriteiten dan wel geëigende instanties. De rechtbank verwijst naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802). Niet is gebleken dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen.
5.4.
In hetgeen eiser in deze procedure naar voren heeft gebracht, heeft verweerder in redelijkheid geen grond hoeven zien om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Nu eiser in beroep niet nader heeft gespecificeerd op grond van welke specifieke omstandigheden verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken, kan deze beroepsgrond niet slagen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.