ECLI:NL:RBDHA:2018:6727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
NL18.10008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht aan Duitse autoriteiten van een Algerijnse vreemdeling met psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de overdracht van een Algerijnse vreemdeling aan de autoriteiten van Duitsland. De eiser, die op 23 mei 2018 een besluit ontving van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Eiser stelt dat de inbewaringstelling onrechtmatig is en dat hij vanwege psychische problemen en stressklachten als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 juni 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.

De rechtbank overweegt dat eiser een verzoek om internationale bescherming in Duitsland heeft ingediend, dat nog in behandeling is. De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten hebben ingestemd met het verzoek om terugname van eiser. De rechtbank oordeelt dat de rechtmatigheid van de inbewaringstelling niet ter zake doet voor de beoordeling van het overdrachtsbesluit. Eiser heeft zijn stelling dat hij psychische problemen heeft niet onderbouwd, waardoor de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een medisch onderzoek. De rechtbank concludeert dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om naar Duitsland te reizen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, en mr. J.C. de Grauw, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10008

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.9674, plaatsgevonden op 4 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon A], als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A.A. Fawzy als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979 en heeft de Algerijnse nationaliteit.
2. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 26, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) in kennis gesteld van het besluit om hem over te dragen. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onrechtmatig is, omdat de inbewaringstelling onrechtmatig is. Voorts voert eiser ter zitting aan dat hij vanwege zijn psychische problemen en stressklachten als een kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt. Verweerder heeft eiser ten onrechte geen medisch onderzoek aangeboden en niet onderzocht of eiser wel kan worden overgedragen aan Duitsland.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Niet in geschil is dat eiser een verzoek om internationale bescherming in Duitsland heeft ingediend en dat dit verzoek nog in behandeling is. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening heeft verweerder de Duitse autoriteiten dan ook kunnen verzoeken om eiser terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben met het verzoek om terugname ingestemd. De vraag naar de rechtmatigheid van eisers inbewaringstelling doet in dit kader niet ter zake. Dit kan aan de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit als zodanig immers niets afdoen. Overigens is het beroep tegen de maatregel van bewaring, met zaaknummer NL18.9674, gelijktijdig met het onderhavige beroep ter zitting behandeld.
5.2.
Eiser heeft gesteld maar niet onderbouwd dat hij psychische problemen en stressklachten heeft waarvoor hij behandeling behoeft. De rechtbank ziet dan ook niet in dat verweerder eiser medisch had moeten onderzoeken, nu niet is gebleken dat eiser niet in staat is naar Duitsland te reizen. Bovendien heeft als uitgangspunt te gelden dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland en ook ter beschikking staan aan verzoekers om internationale bescherming. Eiser is er niet in geslaagd om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Zo heeft eiser niet met algemene stukken noch middels zijn verklaringen aannemelijk gemaakt dat er in Duitsland onvoldoende medische zorg voor hem beschikbaar is, mocht hij dat in verband met psychische klachten nodig hebben.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.