ECLI:NL:RBDHA:2018:6727
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Overdracht aan Duitse autoriteiten van een Algerijnse vreemdeling met psychische klachten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de overdracht van een Algerijnse vreemdeling aan de autoriteiten van Duitsland. De eiser, die op 23 mei 2018 een besluit ontving van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Eiser stelt dat de inbewaringstelling onrechtmatig is en dat hij vanwege psychische problemen en stressklachten als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 juni 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.
De rechtbank overweegt dat eiser een verzoek om internationale bescherming in Duitsland heeft ingediend, dat nog in behandeling is. De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten hebben ingestemd met het verzoek om terugname van eiser. De rechtbank oordeelt dat de rechtmatigheid van de inbewaringstelling niet ter zake doet voor de beoordeling van het overdrachtsbesluit. Eiser heeft zijn stelling dat hij psychische problemen heeft niet onderbouwd, waardoor de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een medisch onderzoek. De rechtbank concludeert dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om naar Duitsland te reizen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, en mr. J.C. de Grauw, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.