ECLI:NL:RBDHA:2018:6664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
6609709 RL EXPL 18-1949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over salaris toerekening en ontslag werknemer in internationale vennootschapsstructuur

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werknemer en zijn werkgever, Aweta Holding B.V. De werknemer, die in dienst was van de werkgever en tevens functies bekleedde bij buitenlandse zustermaatschappijen, vorderde betaling van achterstallig salaris en stelde dat de werkgever ten onrechte een deel van zijn salaris toerekende aan de buitenlandse vennootschappen. De werknemer was ontslagen als statutair bestuurder van deze vennootschappen, wat volgens de werkgever invloed had op zijn recht op salaris. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onterecht een deel van het salaris aan de buitenlandse vennootschappen toerekende en dat de werknemer recht had op het volledige salaris. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer toe, inclusief wettelijke verhogingen en rente, en veroordeelde de werkgever in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de afspraken in de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van ontslag goed te begrijpen in het kader van internationale vennootschapsstructuren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB
Rolnr.: 6609709 RL EXP 18-1949
5 juni 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mevr. mr. E. Vijge en mevr. mr. M.E. Gronovius (PKF Wallast),
tegen
de besloten vennootschap
Aweta Holding B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Nootdorp,
gedaagde partij,
gemachtigde: mevr. mr. M.M. Govaert (Norton Rose Fulbright).
Partijen worden aangeduid als “werknemer” en “werkgever”.

1.Het procesverloop

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 januari 2018, met 9 producties (nrs. 1 tot en met 9);
  • de conclusie van antwoord van 28 februari 2018, met 26 producties (nrs. 1 tot en met 26).
1.2
Op 13 april 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarbij is werknemer in persoon verschenen, samen met zijn gemachtigde, mevr. mr. E .Vijge, en mr. R.W. van der Linde en zijn namens werkgever verschenen de heren [betrokkene] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , samen met de gemachtigde van werkgever. Op 8 mei 2018 is de comparitie van partijen voortgezet, waarbij verschenen zijn werknemer in persoon, vergezeld door zijn gemachtigde, mevr. mr. M.E. Gronovius en mr. R.W. van der Linde, en namens werkgever de heren [betrokkene] en [betrokkene 1] , alsmede de gemachtigde van werkgever. Op 13 april 2018 heeft de gemachtigde van werkgever pleitaantekeningen overgelegd en de gemachtigde van werknemer een pleitnotitie. Op 8 mei 2018 heeft de gemachtigde van werknemer nog een pleitnotitie vervolgzitting overgelegd. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Een schikking is niet bereikt.
1.3
De comparitie van partijen heeft tegelijkertijd plaatsgevonden met de mondelinge behandeling van het verzoekschrift in de eveneens tussen partijen aanhangige verzoekschriftprocedure, met werkgever als verzoekende partij en werknemer als verwerende partij, bij de rechtbank bekend onder nummer 6684355 RR VERZ 18-50137), in welke procedure tevens heden uitspraak wordt gedaan.
1.4
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Werknemer is geboren op [geboortedag] 1965 en hij is op 1 juni 2002 in dienst van werkgever getreden in de functie van [functie] , tegen een salaris van (destijds) € 15.646,25 bruto per maand, inclusief vakantiebijslag, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2
Werkgever behoort tot een internationaal opererende groep van bedrijven, die werkzaam zijn in de productie en verkoop van sorteersystemen voor de groente en fruitteelt. De groep van bedrijven heeft in het buitenland onder meer vestigingen in Italië, Frankrijk en de Verenigde Staten.
2.3
In verband met het feit dat werknemer mede werkzaamheden ging verrichten voor de buitenlandse zusterbedrijven van werkgever en de mogelijkheid om in dat kader gebruik te maken van fiscale faciliteiten is de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 12 juli 2002 aangepast in de zin dat 30% van het salaris, voor zover gebruik gemaakt zou kunnen worden van artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, netto zou worden uitbetaald. Partijen hebben hiervoor op 12 juli 2002 een ‘Addendum to the Employment Agreement’ gesloten.
2.4
Per 1 oktober 2013 is middels een ‘Second Amendment to Employment Agreement’ de arbeidsovereenkomst tussen partijen gewijzigd, mede als gevolg van het feit dat van de faciliteiten van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 voor maximaal 10 jaar gebruik kon worden gemaakt. De kenmerkende aanpassingen in het ‘Second Amendment’ zijn dat (a) werknemer benoemd werd tot ‘ [functie] ’ van de groep, waartoe werkgever behoort, en dat (b) het salaris werd gesteld op
€ 255.000, inclusief vakantiebijslag en exclusief bonus, te verdelen tussen Aweta Holding B.V. (55%), Aweta Sistemi S.p.A. (25%), Aweta France S.A.S. (8%) en Aweta Americas, Inc. (12%). Tevens werd werknemer benoemd tot [functie] van genoemde buitenlandse vennootschappen.
2.5
Per 19 juli 2017 hebben partijen in onderling overleg besloten dat werknemer niet langer [functie] van werkgever zou zijn, terwijl hij wel [functie] van de drie in rechtsoverweging 2.4. genoemde buitenlandse vennootschappen zou blijven. Partijen hebben hun afspraken vastgelegd in een ‘Third Addendum to Employment Agreement’.
2.6
Vanaf 28 september 2017, nadat werkgever aan werknemer had laten weten dat van werknemer niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, heeft werknemer geen werkzaamheden meer verricht, in eerste instantie mede in verband met ziekte.
2.7
Per 1 december 2017, respectievelijk 22 november 2017 en 30 november 2017 is werknemer ontslagen als [functie] van Aweta Sistemi S.p.A. Aweta France S.A.S. en Aweta Americas, Inc.

3.De vordering

3.1
Werknemer vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [dat] werkgever zal worden veroordeeld om aan werknemer tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis: -het achterstallige salaris tot 1 januari 2018 (€ 12.967,05 bruto); -het salaris per maand verschuldigd voor iedere maand vanaf 1 januari 2018 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd (€ 22.551,30 bruto [per maand]),
-de wettelijke verhoging over alle gevorderde bedragen; -de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van de betaling van de salaris en de verhoging; -vergoeding kosten rechtsbijstand tot en met januari 2018 (€ 2.500,00 ex btw); februari 2018 en verder (op te maken bij staat); -in de kosten van deze procedure.
3.2
Aan zijn vordering legt werkgever - kort samengevat- ten grondslag hij ten onrechte gekort wordt op zijn salaris. Werknemer stelt dat zijn totale salaris thans € 22.551,30 bruto per maand bedraagt en dat werkgever ten onrechte stelt een deel van dat salaris toegerekend moet worden aan de in rechtsoverweging 2.4 genoemde buitenlandse zustermaatschappijen van werkgever en dat werknemer door die vennootschappen is ontslagen, zodat hij niet langer recht heeft op de betreffende salariscomponenten.

4.Het verweer

4.1
Werkgever voert gemotiveerd verweer. Voor zover relevant zal het verweer hierna besproken worden.

5.De beoordeling

5.1
In deze procedure gaat het om één concrete vraag, namelijk of werkgever een deel van het salaris van werknemer mag toerekenen aan de drie buitenlandse vennootschappen van de groep van bedrijven, waartoe ook werkgever behoort en dat vanwege het feit dat werknemer is ontslagen als [functie] van die vennootschappen hij niet langer gerechtigd is tot de bedragen, die hij van die vennootschappen als salariscomponenten ontving.
5.2
In haar stelling beroept werkgever zich op hetgeen in het ‘Second Amendment to Employment Agreement’ is bepaald, namelijk dat het salaris van werknemer in het vervolg (dat wil zeggen vanaf de datum van het Amendment) verdeeld zou worden op basis van 55% voor werkgever en 45% voor de drie buitenlandse vennootschappen. Daardoor zou zijn salaris bij werkgever vanaf dat moment nog maar 55% van (destijds) € 255.000, derhalve € 140.250 bruto per jaar bedragen.
5.3
Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de stellingen van werkgever op dit punt niet los worden gezien van de ontwikkelingen, die zich voor de datum van de Second Addendum hebben voorgedaan en dient tevens gekeken te worden naar de tekst van de verdeling van het salaris tussen de verschillende vennootschappen, zoals die in het betreffende Addendum staat weergegeven.
5.4
Wat betreft het eerste element merkt de kantonrechter op dat werknemer in 2002 in dienst is gekomen van werkgever, destijds als [functie] , later als [functie] van de gehele groep van bedrijven, waartoe ook werkgever behoort. Reeds vanaf het eerste begin werkte werknemer niet alleen voor werkgever, maar voor alle bedrijven binnen de groep. Zoveel blijkt uit artikel 1 lid 2 van de (eerste) arbeidsovereenkomst van 12 juli 2002:
Employee is charged with the day to day commercial matters of the Companyand its subsidiaries.
5.5
Mede in verband met zijn werkzaamheden voor de hele groep van bedrijven, waarvan een deel in het buitenland is gevestigd, hebben partijen al vrij snel na het aangaan van de eerste arbeidsovereenkomst gebruik willen maken van de fiscale faciliteiten die het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 in dergelijke gevallen bood, namelijk dat een deel van het salaris van een betreffende werknemer voor maximaal 30% kon worden toegerekend aan zijn buitenlandse werkzaamheden en als gevolg daarvan niet betrokken behoefde te worden in de heffing van de loonbelasting in Nederland. Oftewel, 30% van het salaris kon (loon-)belastingvrij worden uitbetaald. Partijen hebben dat uitgangspunt vastgelegd in het Addendum to the Employment Agreement van 12 juli 2002.
5.6
Omdat partijen er blijkbaar vanuit gingen dat de faciliteiten onder het Uitvoeringsbesluit voor maximaal tien jaar van toepassing konden blijven, hebben zij met ingang van 1 oktober 2013 een andere regeling getroffen om gebruik te maken van andere mogelijkheden om bepaalde salariscomponenten buiten de Nederlandse heffing van loonbelasting te houden.
5.7
Daartoe hebben zij in het ‘Second Addendum to Employment Agreement’ de regeling van het eerste addendum vervangen door een systematiek die partijen een ‘salary split’ noemen. In artikel 2.1 en 2.2 van het Second Addendum is die systematiek handen en voeten gegeven door te bepalen dat het bruto salaris in een bepaalde verhouding zou worden verdeeld of gesplitst (‘split’) tussen de vier betrokken vennootschappen (artikel 1.1) en dat de betrokken vennootschappen hun percentage van het (totale) bruto salaris aan werknemer zouden betalen (artikel 1.2).
5.8
Dat partijen zich realiseerden dat ook deze regeling een fiscale achtergrond had blijkt uit artikel 2.7 van het Addendum, dat luidt:
The application of the salary split pursuant to this clause 2 is subject to the approval from the Dutch tax authorities. In the event the Dutch tax authorities reject, withdraw or amend such approval, the salary split will be terminated or amended accordingly so as to ensure the the salary payment to the Employee is at all times compliant with all applicable tax rules and regulations.
5.9
Uit deze bepaling blijkt mede dat partijen hebben willen zekerstellen dat in het geval de Belastingdienst de regeling niet (langer) zou accepteren, werknemer steeds gerechtigd zou blijven tot zijn totale bruto salaris. Immers, er staat dat ‘
the salary split will be terminated’,ofwel werknemer zou weer als voorheen zijn volledige salaris van werkgever ontvangen.
5.1
Doorslaggevend voor de beantwoording van de voorliggende vraag acht de kantonrechter echter dat met de ‘salary split’ van het Second Addendum de arbeidsovereenkomst niet anders is gewijzigd dan dat het (totale) bruto salaris van werknemer betaald zou worden door werkgever en (drie) buitenlandse vennootschappen, met de bedoeling, zoals artikel 2.7 van het Addendum in wezen ook stelt, gebruik te kunnen (blijven) maken van fiscale faciliteiten om een deel van het salaris buiten de Nederlandse loonbelastingheffing te houden.
5.11
Voor zover werkgever door het overleggen van opinies van buitenlandse juristen heeft willen aantonen, dat het ontslag van werkgever als [functie] van de buitenlandse vennootschappen ter plaatse geen recht geeft op enig ontslagvergoeding, kan dat haar niet helpen. Uit niets blijkt namelijk dat met de benoeming van werknemer als [functie] van de betreffende vennootschappen ook een arbeidsovereenkomst met die vennootschappen is ontstaan. In ieder geval geeft het Second Addendum daarvoor geen enkel aanknopingspunt, terwijl het het meest voor de hand had gelegen dat, als dat wel zo was, een en ander te onderbouwen om daarmee de stellingen van werkgever te kunnen ondersteunen.
5.12
Tenslotte overweegt de kantonrechter dat handhaving van het standpunt van werkgever mede tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Tot het moment dat werknemer in september 2017 te horen kreeg dat er een einde zou moeten komen aan zijn dienstverband, functioneerde hij als [functie] , de hoogste leidinggevende in de groep van bedrijven, waartoe werkgever behoort. Het is die functie die werkgever wilde beëindigen. Het salaris, dat bij die functie hoort, is het sinds 2013 geïndexeerde jaarsalaris van € 255.000 bruto. Daarbij past niet het, naar het oordeel van de kantonrechter, gekunstelde argument, dat dat salaris thans
verlaagdzou zijn tot 55% van het salaris en daarmee tot € 140.250 (voor indexatie).
5.13
Ook zou nog geredeneerd kunnen worden dat uit de toepassing van artikel 2.7 van het Second Addendum voortvloeit dat de Belastingdienst na het ontslag van werknemer als [functie] van de buitenlandse vennootschappen de ‘salary split’ niet meer zou toestaan en dan zou de ‘salary split’ beëindigd worden en zou werknemer weer zijn volledige salaris in Nederland ontvangen en zou zijn volledige salaris weer onderworpen zijn aan de Nederlandse loonbelastingheffing.
5.14
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering van werknemer zal worden toegewezen, omdat werkgever vanaf eind november 2017 een onjuist, te laag salaris aan werknemer betaalt.
5.15
Werkgever heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de hoogte van het huidige salaris van werknemer, € 22.551,30, zodat van de juistheid daarvan dient te worden uitgegaan. Daarmee kan het achterstallige salaris per 1 januari 2018 en het sindsdien verschuldigde salaris als gevorderd worden toegewezen, totdat het dienstverband rechtsgeldig zal eindigen. In de in rechtsoverweging 1.3 genoemde parallelle procedure wordt beslist dat het dienstverband per 1 september 2018 zal eindigen.
5.16
Nu vaststaat dat werkgever in gebreke is gebleven met betaling van het volledige salaris heeft werkgever zich blootgesteld aan toewijzing van de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW. De kantonrechter zal de wettelijke verhoging toewijzen met dien verstande dat de kantonrechter het toe te passen percentage zal matigen tot 10%. Over de som van achterstallig salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging, zal de kantonrechter de wettelijke rente, als gevorderd toewijzen.
5.17
Als de in deze procedure in het ongelijk gestelde partij zal werkgever worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van werknemer begroot op
€ 1.374,01. De vordering tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand zullen evenwel worden afgewezen, omdat deze kosten geacht worden te zijn begrepen de forfaitaire proceskosten, zoals de wetgever die heeft bepaald.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt werkgever tot betaling aan werknemer van een bedrag aan achterstallig salaris tot 1 januari 2018 van € 12.967,50 bruto en voor iedere maand vanaf 1 januari 2018 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd een bedrag van € 22.551,30 bruto, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging over het niet betaalde gedeelte van het salaris, welke verhoging de kantonrechter, zoals in rechtsoverweging 5.15 matigen tot 10%, de som van voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, wat betreft de bedragen, die thans opeisbaar zijn en wat betreft de bedragen, die hierna opeisbaar worden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling van het salaris en de verhoging;
- veroordeelt werkgever in de proceskosten aan de zijde van werknemer, begroot op
€ 1.374,01 waarvan € 800,00 als het aan de gemachtigde van de werknemer toekomende salaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.