ECLI:NL:RBDHA:2018:6657
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- G. van Zeben-de Vries
- H.G. Egter van Wissekerke
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een Wob-verzoek betreffende informatie over een steekpartij
Op 5 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster, die informatie wilde verkrijgen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot mogelijke terroristische motieven bij een steekpartij die op 5 mei 2018 in Den Haag had plaatsgevonden. De verzoekster had op 7 mei 2018 twee Wob-verzoeken ingediend en verweerder, de burgemeester van Den Haag, een termijn van vijf dagen gegeven om te reageren. Aangezien er geen tijdig besluit was genomen, heeft verzoekster op 16 mei 2018 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op het Wob-verzoek vier weken bedraagt en dat verzoekster niet eenzijdig een kortere termijn kon stellen. Verweerder had de beslistermijn met vier weken verdaagd, waardoor de wettelijke termijn nog niet was verstreken op het moment van het indienen van het beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang dat een snellere beslissing rechtvaardigde. De belangen van nieuwswaarde en publieke debat waren in dit geval niet voldoende om het verzoek te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het verzoek kennelijk ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 juni 2018, en tegen deze uitspraak kon geen hoger beroep worden ingesteld.