Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
2. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: de Visumcode) wordt een visum geweigerd indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Verder staat vast dat de moeder van eiser niet werkt en dat haar kinderen - op eiser na - allen op het grondgebied van de Europese Unie verblijven. Zelfs de echtgenoot van de moeder van eiser is woonachtig in Nederland. De economische en sociale bindingen van eiser met zijn land van herkomst moeten sterker worden geacht dan dezelfde banden van zijn moeder. Aan de moeder van eiser is onlangs opnieuw een visum voor kort verblijf verleend. Zij is recent, na een verblijf van ongeveer zes weken in Nederland, tijdig teruggekeerd naar Marokko. De referent had zich wederom voor haar garant gesteld.
Het bepaalde in artikel 21, negende lid, van de Visumcode, waarin is bepaald dat een eerdere visumweigering niet automatisch leidt tot weigering van een nieuwe aanvraag en dat een nieuwe aanvraag wordt beoordeeld op basis van alle beschikbare informatie, maakt voormeld uitgangspunt niet anders.
Zonder nadere toelichting kan uit die vaststelling evenmin een rechtens relevant verschil worden afgeleid met de zaak van eiser. Zoals ook blijkt uit het overgelegde besluit van 20 juli 2017, hanteert verweerder als uitgangspunt, als de vreemdeling een zwakke sociale en economische binding heeft met het land van herkomst, dat het op de weg van de vreemdeling ligt om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk zal terugkeren naar het land van herkomst. Blijkens het besluit kan daarbij niet alleen gedacht worden aan een referent die zelf met een geldige mvv naar Nederland is gereisd en zich aan de vreemdelingenwet- en regelgeving heeft gehouden, maar ook een referent die al meerdere malen garant heeft gestaan voor andere vreemdelingen, die tijdig zijn teruggekeerd. Die laatste situatie doet zich in de zaak van eiser voor, nu de referent meerdere keren referent en garantsteller is geweest voor hun moeder. In de zaak van het overgelegde besluit is kennelijk ook waarde toegekend aan het feit dat eerder een visum was verstrekt aan een ouder van de vreemdeling en de referent. Verder is niet gebleken dat de referent in de zaak van eiser niet rechtmatig Nederland is binnengekomen of zich niet aan de vreemdelingenwet- en regelgeving heeft gehouden.
Daarbij komt dat eiser in bezwaar verschillende stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn economische binding met Marokko. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij niet aan het bestaan van het bedrijf van eiser in Marokko twijfelt, maar dat vooral de vraag is of eiser voldoende inkomsten heeft uit dat bedrijf. Daarvan heeft eiser in bezwaar bewijs overgelegd, waaronder verschillende bankafschriften. Daarmee heeft eiser in elk geval een begin van bewijs geleverd van zijn inkomsten, waarvan niet reeds op voorhand en zonder twijfel, mede gezien in het licht van het primaire besluit waarin verweerder niet heeft gemotiveerd waarom hij de economische binding van eiser met Marokko onvoldoende acht, kon worden geconcludeerd dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden.
De beroepsgrond slaagt.