ECLI:NL:RBDHA:2018:6598
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Somalische vreemdeling met betrekking tot risico op vervolging en behandeling in strijd met mensenrechten
Op 5 juni 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Somalische vreemdeling die een opvolgende asielaanvraag had ingediend. Eiser, geboren in 1969, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in een nieuw besluit voldoende gevolg had gegeven aan de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. Eiser had zijn aanvraag onderbouwd met een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek en een incident in zijn land van herkomst. De rechtbank concludeerde echter dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die zijn aanvraag konden onderbouwen.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser niet kon worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank wees erop dat eiser eerder was mishandeld door Al-Shabaab, maar dat dit niet voldoende was om zijn asielrelaas geloofwaardig te maken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had onderzocht of eiser door zijn westerse gedrag als terugkeerder kon worden herkend door Al-Shabaab en dat hij in staat was zich te vestigen in een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van zijn asielaanvraag standhield. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om nieuwe feiten of omstandigheden aan te dragen om hun aanvraag te onderbouwen, en bevestigt de rol van de staatssecretaris in het beoordelen van de risico's voor terugkeer naar het land van herkomst.