ECLI:NL:RBDHA:2018:6591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
NL18.9028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Tsjadische nationaliteit, had op 16 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 mei 2018 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris ook een gemachtigde had. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk heeft gedaan en dit verzoek door Frankrijk is aanvaard. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Frankrijk die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de Dublinprocedure onzorgvuldig is verlopen. Hoewel eiser aangaf dat hij de tolk niet goed begreep tijdens zijn aanmeldgehoor, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de vragen en antwoorden tijdens het gehoor op elkaar aansloten en dat er geen onzorgvuldigheid in de procedure was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is digitaal ondertekend en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.9028

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. de Schutter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.9029, plaatsgevonden op 22 mei 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft de Tsjadische nationaliteit. Hij heeft op 16 maart 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Frankrijk is aangesloten bij het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76). In beginsel mag verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de autoriteiten van Frankrijk zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt dan ook op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat ten opzichte van Frankrijk niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.2.
Het bestaan van zodanige tekortkomingen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Hoewel uit het Asylum Information Database, ‘Country Report: France. Update 2017’, van februari 2018, naar voren komt dat de bijstand en ondersteuning van Dublinterugkeerders erg ingewikkeld is, het Rode Kruis daarbij problemen ondervindt en dat Dublinterugkeerders de Prefecture die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun aanvraag zelfstandig en zonder enige financiële ondersteuning dienen te bereiken, zijn deze problemen niet dusdanig dat deze aan de overdracht van Dublinterugkeerders in de weg staan.
5.3.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd, te weten dat hij in Frankrijk geen opvang heeft gehad en op straat heeft moeten leven, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van eisers asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Ten aanzien van de asielprocedure in Frankrijk gelden immers ook Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn), Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn). Indien eiser van mening is dat Frankrijk zich niet aan deze richtlijnen houdt, dan dient hij zich hierover te beklagen bij de Franse autoriteiten dan wel geëigende instanties. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802). Niet is gebleken dat eiser bij de autoriteiten in Frankrijk over de opvangvoorzieningen heeft geklaagd noch dat de autoriteiten hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen.
5.4.
Eiser voert aan dat de Dublinprocedure onzorgvuldig is verlopen, omdat hij de tolk bij zijn aanmeldgehoor Dublin niet goed heeft begrepen. Uit het rapport van dit gehoor komt inderdaad naar voren dat eiser een vraag niet heeft begrepen, maar, zoals verweerder ter zitting terecht heeft overwogen, is deze vraag opnieuw aan eiser gesteld en heeft hij hierop alsnog antwoord gegeven. Hoewel eiser in het begin van het gehoor heeft verklaard dat de tolk niet helemaal het goede dialect sprak en hij het lastig vond om de tolk te begrijpen, heeft hij achteraf desgevraagd aangegeven de strekking van de woorden van de gehoormedewerker in de vertaling van de tolk goed te hebben begrepen. Uit het verslag blijkt bovendien dat de vragen en antwoorden op elkaar aansluiten. Nu ter zitting niet is gebleken wat eiser nog meer naar voren had willen brengen of tijdens zijn gehoor verkeerd naar voren heeft gebracht en dit ook niet uit de gronden van beroep blijkt, is van onzorgvuldigheid naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.