ECLI:NL:RBDHA:2018:6588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
NL18.8831 & NL18.8833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse eisers wegens onvoldoende onderbouwing van vervolgingsrisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een Cubaans stel, dat vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Cuba. De aanvragen werden op 17 april 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eisers stelden dat zij in Cuba onderdrukt worden en dat hun levensonderhoud afhankelijk is van illegale activiteiten, omdat zij niet voor de autoriteiten willen werken. Eiser heeft te maken gehad met inbeslagname van zijn handelswaar en boetes, terwijl eiseres bedreigd is met gevangenisstraf wegens verdenking van prostitutie. Tijdens de zitting op 22 mei 2018 hebben eisers hun vrees voor vervolging toegelicht, waarbij zij ook verwezen naar de slechte economische situatie in Cuba en de mogelijkheid van beschuldiging van landverraad bij terugkeer.

De rechtbank oordeelde dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er persoonlijke feiten en omstandigheden zijn die hun vrees voor vervolging rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat, hoewel eisers met de politie in aanraking zijn geweest, dit niet voldoende is om te concluderen dat zij een reëel risico lopen op ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank wees erop dat discriminatie door de autoriteiten niet automatisch leidt tot vluchtelingschap en dat de asielaanvragen op basis van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 ongegrond zijn verklaard. De rechtbank concludeerde dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel en dat er geen aanleiding is voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.8831 & NL18.8833

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

ProcesverloopBij besluiten van 17 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen het bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.8832 en NL18.8834, plaatsgevonden op 22 mei 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1983 en eiseres is geboren op [geboortedatum] 1991. Beiden hebben de Cubaanse nationaliteit. Op 28 januari 2018 hebben zij de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Eisers hebben – samengevat weergegeven – aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in Cuba onderdrukt worden en niet vrij kunnen zijn. Eiser heeft door de illegale verkoop van goederen op straat in zijn levensonderhoud voorzien, omdat hij niet voor de Cubaanse autoriteiten wil werken. Zijn handelswaar is regelmatig in beslag genomen en hij heeft boetes gekregen wegens illegaal handelen. De politie heeft bovendien gedreigd de wet gevaar op hem toe te passen, zodat zij hem gevangen kunnen zetten. Daarnaast heeft eiseres drie waarschuwingen van de politie wegens verdenking van prostitutie ontvangen. Zij is tevens aangehouden en heeft enkele nachten in de cel moeten doorbrengen. De politie heeft eiseres bovendien bedreigd met een gevangenisstraf van vijf jaar. Uit angst voor een gevangenisstraf heeft eiseres zich deels teruggetrokken uit de maatschappij. Gedurende de vier jaren voor haar vertrek heeft eiseres daarom geen problemen met de autoriteiten meer gehad. Eisers willen echter geen teruggetrokken leven leiden. Zij willen graag een gezin stichten, werken en gelukkig zijn. In dit verband wijzen zij erop dat ook de financiële en economische situatie in Cuba slecht is. Bij terugkeer vrezen eisers in de problemen te raken omdat zij in Nederland asiel hebben aangevraagd. Van andere Cubanen op Schiphol hebben zij gehoord dat Cubanen die na een asielaanvraag naar Cuba zijn teruggekeerd, beschuldigd worden van landverraad en een gevangenisstraf of huisarrest opgelegd kunnen krijgen. Bij terugkeer vrezen eisers dan ook als landverrader te worden beschouwd.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) inbeslagname handelswaar;
3) vrees voor beschuldiging door de autoriteiten.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd:
1) nationaliteit en identiteit;
2) drie waarschuwingen en aanhoudingen wegens verdenking van prostitutie;
3) bedreiging door de politie met een gevangenisstraf van vijf jaar wegens verdenking van prostitutie;
4) eiseres heeft zich deels teruggetrokken uit de maatschappij uit angst voor een onterechte gevangenisstraf voor prostitutie.
Verweerder heeft de bovenstaande elementen in de asielrelazen geloofwaardig geacht.
Daarentegen kunnen eisers niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) en hebben zij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) lopen.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben daartoe – samengevat weergegeven – de volgende eensluidende beroepsgronden aangevoerd. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij in Cuba geen menswaardig leven hebben gehad, nu zij continu onder feitelijke en psychische druk hebben gestaan. Voorts lopen zij bij gedwongen terugkeer naar Cuba een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM, omdat zij als landverrader zullen worden beschouwd vanwege het aanvragen van asiel in Nederland.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank stelt voorop dat ter zitting geen tolk is verschenen. Hierop heeft de rechtbank de gemachtigde van eisers de gelegenheid geboden om een telefonische tolk te regelen. Nu de gemachtigde van eisers van het gebruik van deze mogelijkheid heeft afgezien, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot heropening van de behandeling van de zaken over te gaan.
8. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er hen persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die hun vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Discriminatie door de autoriteiten kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), merkt verweerder discriminatie aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Niet is gebleken dat hier in het geval van eisers sprake van is. Hoewel eisers met de politie in aanraking zijn geweest en daarom gedurende de afgelopen vier jaar een teruggetrokken leven hebben geleid, is dit blijkens hun verklaringen eerder ingegeven uit voorzorg dan dat dit door autoriteiten is opgelegd. Niet is gebleken dat eisers onderwijs, medische zorg dan wel huisvesting is ontzegd. Bovendien hebben zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien door de illegale verkoop van goederen op straat en het verrichten van werkzaamheden als kapper aan huis.
Dat de handelswaar van eiser in beslag is genomen en aan hem boetes zijn opgelegd, en dat eiseres is opgepakt vanwege de verdenking van prostitutie, maakt ook niet dat sprake is van vluchtelingschap. De bescherming van het Vluchtelingenverdrag kan immers niet ingeroepen worden tegen een normale strafvervolging wegens verdenking van het plegen van een commuun delict. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij wist dat zijn werkzaamheden illegaal waren en dat de gang van zaken, inhoudende de inbeslagname van de illegale goederen en het opleggen van boetes, gebruikelijk is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij onevenredig zwaar is bestraft of zal worden bestraft omdat het plegen van dit delict is ingegeven door zijn politieke overtuiging. Zo heeft eiser verklaard dat hij nooit heeft deelgenomen aan marsen en zich altijd politiek afzijdig heeft gehouden om geen problemen met de autoriteiten te krijgen. Eiser heeft bovendien een reis naar Italië en Spanje kunnen maken, en heeft bij terugkeer naar Cuba geen problemen ondervonden. Wat betreft eiseres is niet gebleken dat zij ooit is aangeklaagd of is veroordeeld vanwege de verdenking van prostitutie noch dat zij om die reden momenteel wordt gezocht in Cuba. De laatste jaren heeft zij immers geen problemen met de autoriteiten gehad. Tevens heeft zij Cuba legaal en zonder problemen kunnen uitreizen.
9. De rechtbank is van oordeel dat eisers ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de omstandigheid dat zij in Nederland asiel hebben aangevraagd. Ter zitting verwijzen eisers naar het geval van een vrouw genaamd [naam]. Na terugkeer naar Cuba zou deze vrouw als gevolg van de omstandigheid dat zij in Nederland asiel heeft aangevraagd, gevangen zijn genomen. Nog los van de vraag naar de specifieke feiten en omstandigheden in deze zaak, is de omstandigheid dat één terugkeerder gevangen zou zijn genomen, onvoldoende om aan te nemen dat eisers bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade lopen.
10. Gelet op het voorgaande komen eisers niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.