ECLI:NL:RBDHA:2018:6585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
NL18.8811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 mei 2018 is eiser verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de situatie in Italië, zoals beoordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, niet zodanig is dat overdracht aan Italië in strijd is met de mensenrechten. Eiser heeft diverse rapporten ingediend ter onderbouwing van zijn stelling dat er tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure, maar de rechtbank oordeelt dat deze rapporten geen wezenlijk ander beeld geven dan eerder is beoordeeld. Eiser is niet geslaagd in zijn bewijsvoering dat Italië de verdragsbeginselen niet zal naleven.

Wat betreft de medische klachten van eiser, heeft de rechtbank vastgesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Italië geen toegang heeft tot medische zorg. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen grond is om aan te nemen dat Italië eiser zal terugsturen naar Gambia zonder dat toetsing aan de relevante verdragen heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.8811

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.8812, plaatsgevonden op 22 mei 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Hij heeft op 13 februari 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in verschillende uitspraken, onder meer de uitspraak van 26 november 2015, met zaaknummer 21459/14, J.A. en anderen tegen Nederland en de uitspraak van 9 juni 2016, met zaaknummer 5868/13, S.M.H. tegen Nederland, geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige situatie. Er zijn weliswaar zorgen over de toegang tot opvang, de opvangfaciliteiten en rechtshulp, maar er is geen sprake van dusdanig ernstige tekortkomingen dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg staan. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft, onder meer in de uitspraken van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en van 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971), geoordeeld dat ten aanzien van Italië nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.2.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat er tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure zijn, heeft eiser in zijn zienswijze verwezen naar diverse rapporten, waaronder rapporten die zien op de periode van vóór de genoemde uitspraken van de Afdeling. Deze rapporten geven echter geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de situatie die reeds is beoordeeld door de Afdeling. De in de rapporten vermelde problemen die kunnen worden ondervonden bij de toegang tot de opvang of de asielprocedure, zijn niet dusdanig dat deze aan de overdracht aan Italië van Dublinterugkeerders in de weg staan. Gelet hierop mag verweerder ten opzichte van Italië in zijn algemeenheid uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hierin niet geslaagd.
5.3.
Nu niet aannemelijk is gemaakt dat Italië jegens eiser de verdragsbeginselen van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en het EVRM niet zal naleven, bestaat er geen grond om aan te nemen dat Italië eiser zal terugsturen naar Gambia zonder dat toetsing aan deze verdragen heeft plaatsgevonden. Middels het claimakkoord hebben de Italiaanse autoriteiten bovendien gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarom is niet op voorhand sprake van (indirect) refoulement bij overdracht van eiser aan Italië.
5.4.
Voor zover eiser van mening is dat Italië zich niet houdt aan de Procedurerichtlijn overweegt de rechtbank als volgt. Dat Italië aanvragen van vluchtelingen uit veilige landen door middel van de zogenaamde hotspotbenadering afhandelt, hetgeen naar voren komt in de Asylum Information Database, ‘Country Report: Italy. Update 2016’, van 28 februari 2017, maakt nog niet dat eisers asielaanvraag niet conform de Procedurerichtlijn zal worden behandeld. Zo heeft Italië middels het claimakkoord reeds gegarandeerd de asielaanvraag in behandeling te nemen. Dat eisers asielprocedure niet eerlijk zal verlopen als gevolg van het ontbreken van rechtsbijstand en een met artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht vergelijkbaar systeem, is niet nader onderbouwd. In dit verband heeft verweerder, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM van 2 december 2008, K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk, (ECLI:NL:XX:2008:BG9802), bovendien terecht overwogen dat eiser zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Eiser heeft aangevoerd dat er geen rechtsmiddelen meer tot zijn beschikking staan, waardoor hij niet kan klagen en heeft verwezen naar de Schweizerische Flüchtlingshilfe, ‘Reception conditions in Italy: Report on the current situation of asylum seekers and beneficiaries of protection, in particular Dublin returnees, in Italy’, van 15 augustus 2016. Dit rapport geeft er echter geen blijk van dat klagen bij de Italiaanse autoriteiten in de asielprocedure onmogelijk is of dat de autoriteiten eiser bij voorbaat niet kunnen of willen helpen.
5.5.
Wat betreft zijn medische klachten heeft eiser een afschrift van zijn patiëntendossier van 17 mei 2018 overgelegd, waaruit blijkt dat hij een huidinfectie heeft en hiervoor een antibioticum crème krijgt voorgeschreven. Ook komt hieruit naar voren dat eiser maagpijn dan wel pijn in zijn gewrichten heeft. De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt te gelden heeft dat in de verantwoordelijke lidstaat de medische voorzieningen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan zogeheten Dublinclaimanten. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is er echter niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij in Italië geen medische behandeling kan verkrijgen, mocht hij dit nodig hebben. De stelling dat het niveau van de gezondheidszorg in Nederland beter is dan in Italië, is hiertoe onvoldoende. In de medische klachten van eiser heeft verweerder dan ook geen grond hoeven zien om hem als een kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van het EHRM van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland, aan te merken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.