ECLI:NL:RBDHA:2018:6513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
C/09/552439/KG RK 18-628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij een civiele procedure tegen de stichting DUWO, had de kantonrechter, mr. M.T. Nijhuis, gewraakt tijdens een comparitie van partijen op 26 april 2018. Verzoeker voelde zich niet gehoord en had de indruk dat de kantonrechter subjectief naar zijn handelen keek. De wrakingskamer heeft het proces-verbaal van de zitting en de schriftelijke reactie van de kantonrechter in overweging genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 mei 2018 zijn zowel verzoeker als de kantonrechter verschenen.

De wrakingskamer oordeelde dat de opmerkingen van de kantonrechter feitelijk van aard waren en niet konden leiden tot een gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid. De kantonrechter had geprobeerd een oplossing te vinden en had verzoeker voldoende gelegenheid gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De beslissing van de kantonrechter om verzoeker niet schriftelijk te laten reageren op de ingediende stukken werd als een procedurele beslissing beschouwd die niet voor wraking in aanmerking komt.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en een afschrift is toegezonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2018/32
zaak-/rekestnummer: C/09/552439 / KG RK 18/628
rolnr: 6530689 RL EXPL 17-30565
datum beschikking: 18 mei 2018
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M.T. Nijhuis,
kantonrechter in de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende:
de stichting Stichting DUWO.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 26 april 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden in het geschil tussen stichting Stichting DUWO en verzoeker. Gedurende deze comparitie van partijen heeft verzoeker de kantonrechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting op 26 april 2018 en de schriftelijke reactie van de kantonrechter, ingekomen op de griffie op 2 mei 2018.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 7 mei 2018 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker en de kantonrechter zijn verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft tijdens de comparitie van partijen op 26 april 2018 het idee gekregen dat de kantonrechter heel subjectief kijkt naar de handelwijze van verzoeker tijdens de comparitie. Ook heeft hij van de kantonrechter tijdens de comparitie regelmatig te horen gekregen, dat verzoeker het moeilijk maakt om tot een oplossing te komen. Ten slotte heeft de opmerking van de kantonrechter dat de comparitie al erg lang heeft geduurd bijgedragen aan de indruk van verzoeker dat er niet voldoende ruimte was voor zijn opmerkingen over de door de wederpartij ingediende stukken.

4.Het standpunt van mr. Nijhuis

De kantonrechter stelt zich op het standpunt dat zij tijdens de comparitie van partijen, die wordt gelast voor het geven van inlichtingen en voor het eventueel treffen van een schikking, heeft getracht een oplossing tussen partijen te bereiken. Daarbij heeft zij de partijen ruim aan het woord gelaten om hun standpunten naar voren te brengen, hetgeen blijkt uit het proces-verbaal. De communicatie met verzoeker verliep stroef en daarbij heeft de kantonrechter aangegeven dat het moeilijk was op die manier tot een oplossing te komen. De kantonrechter is zich evenwel blijven inspannen om tot een oplossing te komen. Toen een oplossing niet voorhanden bleek, heeft de kantonrechter geconstateerd dat het geschil beslist zou moeten worden. Op het moment dat zij afspraken wilde maken over de nog in te dienen stukken is zij gewraakt.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
Verzoeker heeft geen concrete feiten over houding, gedrag of uitlatingen van de kantonrechter naar voren gebracht, die zijn subjectieve vrees kunnen rechtvaardigen dat zij in de thans aanhangige procedure ten opzichte van hem niet onpartijdig kan zijn. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat de aard van de comparitie van partijen, waarbij wordt getracht standpunten van partijen te verkrijgen en te kijken of een oplossing van het geschil voorhanden ligt, met zich brengt dat de rechter partijen moet kunnen bevragen en daarbij ook kritisch naar houding en standpunten van partijen mag kijken en ook mag benoemen wat opvalt. De opmerking van de kantonrechter dat de comparitie al lang heeft geduurd en dat verzoeker het met zijn houding lastig maakt om tot een oplossing te komen, betreffen opmerkingen van feitelijke aard en hieruit kan voornoemde vrees tot onpartijdigheid niet worden afgeleid.
5.4.
De stelling van verzoeker, dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om opmerkingen te maken over de door wederpartij ingediende stukken, ontbeert een feitelijke grondslag, nu uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen volgt dat verzoeker de kantonrechter heeft gewraakt nadat hij in de gelegenheid werd gesteld om zijn opmerkingen te maken. De wrakingskamer merkt daarbij op dat het feit dat verzoeker niet in de gelegenheid werd gesteld een schriftelijke reactie op deze stukken te geven een procedurele beslissing is die in beginsel niet voor wraking in aanmerking komt. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit anders zijn. De wrakingskamer is van oordeel dat deze situatie zich hier niet voordoet.
5.5.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden, zoals hiervoor onder 3. weergegeven, geven geen grond te vrezen dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de kantonrechter;
• de belanghebbende.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.W.E. de Ruiter, A.L. Frenkel en M. Nijenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Bijvank als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2018.