In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Albanese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor duurzaam verblijf als familielid van een EU-burger, haar Spaanse echtgenoot, na de beëindiging van hun huwelijk. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, met de motivering dat het rechtmatig verblijf van eiseres per 30 januari 2013 was geëindigd, omdat haar echtgenoot Nederland had verlaten. Eiseres betwistte deze beslissing en stelde dat haar rechtmatig verblijf niet was geëindigd, omdat het huwelijk ten tijde van de procedure nog niet officieel was beëindigd en zij voldeed aan de voorwaarden van de relevante wetgeving.
De rechtbank overwoog dat de beoordeling van de aanvraag van eiseres verweven was met de vraag of haar rechtmatig verblijf was geëindigd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat het verblijf van eiseres per 30 januari 2013 was beëindigd, omdat er geen bewijs was dat haar echtgenoot nog in Nederland woonde en eiseres zelf niet aan de voorwaarden voor duurzaam verblijf voldeed. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op de hoorplicht, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor duurzaam verblijf.