ECLI:NL:RBDHA:2018:6421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
AWB 18/1864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar in vreemdelingenzaak met dwangsom en proceskostenveroordeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.C.M. van der Mark, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag was ingediend op 21 maart 2016, maar het primaire besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om deze aanvraag af te wijzen, dateert van 14 juli 2017. Eisers hebben op 14 maart 2018 beroep ingesteld, omdat er geen tijdige beslissing was genomen op hun bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn verweerschrift erkent dat hij niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eisers. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten het onderzoek te sluiten, omdat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit dat vernietigd kan worden.

De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.260, omdat hij niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Tevens zijn de proceskosten van eisers vastgesteld op € 250,50. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/1864
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 28 mei 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , en,

[naam 2] ,(hierna
:eisers),
gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 21 maart 2016 heeft [naam 3] (hierna: referente) ten behoeve van eisers een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis.
Bij primair besluit van 14 juli 2017 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij beroepschrift van 14 maart 2018 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. In artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, onder meer, bepaald dat de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek kan sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld, zodat daartegen beroep kan worden ingesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn verweerschrift van 4 april 2018 erkent dat hij niet tijdig heeft beslist op het door eisers gemaakte bezwaar. Verweerder erkent ook dat eisers terecht beroep hebben ingesteld en dat dit gegrond moet worden verklaard.
4. Er bestaat aanleiding het onderzoek met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb te sluiten en onmiddellijk uitspraak te doen. Het beroep is kennelijk gegrond. Het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
5. Verweerder heeft tot op heden niet beslist op het bezwaar. Inmiddels is hij eisers op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb de maximale wettelijke dwangsom van € 1.260 verschuldigd.
6. Eisers hebben op 18 april 2018 de rechtbank verzocht om te bepalen dat verweerder binnen acht weken moet beslissen op hun bezwaarschrift op straffe van een dwangsom. Verweerder heeft bij schrijven van 4 april 2018 verzocht om zestien weken beslistermijn. Er moet namelijk DNA-onderzoek plaatsvinden om de gestelde gezinsband tussen eisers en referente te onderzoeken. Volgens verweerder hebben eisers twee weken de gelegenheid gekregen om stukken aan te leveren voor een DNA-onderzoek, zijn vervolgens twaalf weken nodig om het resultaat van het onderzoek te verkrijgen en nog twee weken voor het nemen van een besluit. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom om toepassing te geven aan artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. De tijd die verweerder nodig stelt te hebben om het DNA-onderzoek te doen en de uitslag daarvan af te wachten voordat hij een besluit kan nemen, komt de rechtbank niet onredelijk lang over. Dit geldt ook voor de twee weken die hij nodig heeft om vervolgens een besluit te nemen. De rechtbank oordeelt daarom dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Inmiddels zijn echter reeds acht weken verstreken sinds de brief van verweerder van 4 april 2018. Om die reden bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft om na ommekomst van deze termijn van acht weken op het bezwaar te beslissen. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid, zoals is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, stelt de rechtbank de hoogte van deze dwangsom vast op een bedrag van € 100 voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
9. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 250,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260, en veroordeelt verweerder tot betaling van deze dwangsom aan eisers;
- bepaalt dat verweerder binnen
acht wekenna verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar neemt;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 250,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.